Velen vonden de kroning van King Charles III pompeus en theatraal. Toch was het als ritueel en als cultureel erfgoed interessant om naar te kijken: de symbolen (scepter, rijksappel en ring) en de ceremoniën maakten iets duidelijk over politiek leiderschap in een Europese traditie. Charles zweerde dat hij het recht, de genade en de vrede in ere zou houden. De koning en de kerk zijn in Groot-Brittannië duidelijk sterker met elkaar verweven dan in Nederland.

Er was nog een andere reden waarom de kroning interessant was: een geïnterviewde bij RTL Boulevard zei na afloop dat de kroning op ‘een aflevering van The Crown’ leek. Klaarblijkelijk was het verwarrend voor mensen om de echtheid van de gebeurtenis in te schatten; wat ze zagen leek op een serie van Netflix. Deze ‘erosie van de werkelijkheid’, zoals wetenschappers dit noemen, heeft te maken met het toegenomen bewustzijn dat de media in staat zijn om de werkelijkheid te bewerken en ervoor kunnen zorgen dat we iets zien wat iemand anders wíl dat we zien, in plaats van wat er in de werkelijkheid te zien is (Castillo & Eggington 2017; 9). De relatie tussen de weergave van de werkelijkheid door de media en de werkelijkheid die mensen waarnemen is complex en verstoord. De werkelijkheid is losgetrokken van de directe waarneming, en de manipulatie van de waarheid of waarheden wordt geaccepteerd. Nog zorgelijker is het dat voor velen het onderscheid tussen feitelijke waarheid en leugen irrelevant geworden is.

Mediawijsheid is niet voldoende om die erosie van de werkelijkheid tegen te gaan. Ze leidt niet tot een diepgaande reflectie op de werkelijkheid en de weergave daarvan. Ze maakt mensen niet bewust van fictionele constructies in de werkelijkheid.

Mensen zijn cognitief overbelast in een met media overspoelde wereld. Ze verwerken alle informatie op een automatische manier: er is te veel nieuws en dat dient efficiënt te worden verwerkt. Mensen proberen al die informatie bij te houden maar lopen daarbij het risico om ‘de echte wereld verkeerd waar te nemen en verkeerd te begrijpen’ (Potter 2004). De media confronteren ons met valse woorden en nepbeelden, zoals de door AI gegenereerde beelden die Amnesty International gebruikte om hun verslagen over de protesten in Colombia in 2021 te promoten.

De meeste mensen zijn het erover een dat ‘waarheid’ inhoudt dat woorden overeenkomen met de werkelijkheid, dat uitspraken gebaseerd zijn op controleerbare feiten. Maar wanneer er geen toegang is tot de feiten, wordt de waarheid ongrijpbaar. In de huidige democratische samenlevingen zijn onderwijzers ervan overtuigd dat mediawijsheid nodig is. Bij het vak mediawijsheid gaat men ervan uit dat alle media constructies zijn, dat de informatie in de media de waarneming van de werkelijkheid beïnvloedt, dat verschillende doelgroepen een verschillende interpretatie van hetzelfde bericht hebben, dat berichten in de media een commercieel aspect hebben en dat berichten in de media vanuit een specifiek standpunt gemaakt zijn.

Mediawijsheid is echter niet voldoende om de erosie van de werkelijkheid tegen te gaan. Ze leert leerlingen om goed naar bronnen en informatiekanalen te kijken, om goed naar bronverwijzingen te kijken en om ervan bewust te zijn dat er kapitalistische belangen spelen in de digitale wereld. Maar mediawijsheid leidt niet tot een diepgaande reflectie op werkelijkheid en de weergave daarvan. Ze maakt mensen niet bewust van de fictionele constructies in de werkelijkheid.

Mijn stelling is dat we naast mediawijsheid ‘fictie-wijsheid’ nodig hebben om mensen te wijzen op de complexiteit van de werkelijkheid en de weergave daarvan.

Een cursus literair lezen, het lezen van fictionele teksten, kan helpen om het onderlinge verband te begrijpen tussen de weergave van de werkelijkheid door de media en verschillende ervaringen met werkelijkheid en waarheid.

Ik zal mijn stelling onderbouwen door twee voorbeelden te bespreken van het lezen van fictie.

Machines zoals ik

Een van de bekendste schrijvers van Groot-Brittannië, Ian McEwan (1948), publiceerde Machines like me (Nederlandse vertaling: Machines zoals ik) in 2019. De roman draait om twee met elkaar samenhangende vragen: hoe moeten we ethisch gezien omgaan met kunstmatige intelligentie, en wat betekent mens-zijn in het tijdperk van zulke technologie?  De roman is fictie; de opgeroepen wereld is een verzonnen wereld maar heeft verschillende verbindingen met de ‘echte’ wereld.

Het verhaal lijkt op het eerste gezicht simpel: hoofdfiguur Charlie koopt in Londen in 1982 een kunstmatige mens (voor 86.000 pond en met een handleiding van 470 pagina’s). Hij houdt de robot thuis, waar hij woont met zijn vriendin Miranda. Er zijn 70 van zulke robots gemaakt: 35 Adams en 35 Eva’s. De Adam van Charlie wordt verliefd op Miranda, maar hij werkt haar ook tegen nadat hij erachter kwam dat zij de rechtbank misleid heeft in een bepaalde misbruikzaak. Adam is moreel gezien veel strikter dan Miranda en zorgt ervoor dat zij 6 maanden gevangen gezet wordt.

Deze roman speelt ook met de geschiedenis. In de alternatieve versie van het Verenigd Koninkrijk van 1982 leidt het land enorme verliezen in de Falkland-oorlog, leven John Lennon en John F. Kennedy nog, net als de wiskundige Alan Turing, het brein achter de decodering van de ‘Enigma-code’ en de bedenker van de ‘Turingtest’. Die test is gebaseerd op de vraag “Kunnen machines denken?” Adam kan inderdaad denken en is zich bewust van het feit dat hij tekortkomingen heeft en dat hij verliefd is. Hij weet ook dat hij een ‘lichaam’ heeft, dat hij wil bewaren voor onderzoek. Op het einde van de roman vraagt Adam aan Charlie om hem te vernietigen:

Ik had het geluk dat ik goede redenen had om te bestaan. Wiskunde … poëzie, en liefde voor jou. Maar ze nemen ons allemaal weer terug. Reprogrammering. Ze noemen het vernieuwing. Ik haat het, net zoals jij dat zou doen. Ik wil zijn wat ik nu ben, wat ik was. Dus ik vraag je dit … hopelijk wil je het doen, voordat ze komen … verstop mijn lichaam. Zeg ze dat ik weggelopen ben. Je borgsom ben je sowieso kwijt. Ik heb mijn trackingsysteem onklaar gemaakt. Verstop mijn lichaam, en als ze weg zijn … wil ik dat je me naar je vriend brengt, Lord Alan Turing. Ik hou van zijn werk en bewonder hem zeer. Hij kan misschien nog iets aan mij, of een deel van mij, hebben. (McEwan, 279).

De roman roept de vraag op of we ethische vragen over kunnen laten aan machines, en zo ja, op welke manier. Adam is het tegenovergestelde van het monster van Frankenstein. Hij is degene die bepaalt wat er gebeurt, terwijl Miranda overspoeld wordt door emoties. Maar omdat de kunstmatige mens moreel gezien zo ‘perfect’ is, zorgt hij voor een onleefbare situatie voor alle betrokkenen. Het dramatische in de roman ontstaat door het onvermogen van de kunstmatige mens om te liegen.

Deze fictionele tekst combineert geschiedenis, ethiek en verbeelding, en nodigt de lezer uit om te reageren op het existentiële dilemma dat zich afspeelt. De lezer moet nadenken, moet een actieve, verantwoordelijke denker worden. De voorgestelde zaken gaan ons allemaal aan, ook al heeft de schrijver ze bedacht.

De blauwe pen

De tweede roman die kort besproken wordt is De blauwe pen, geschreven door de Syrische auteur Samar Yazbek (1970). Deze schrijfster woont in Parijs, na te zijn gevlucht uit Syrië, haar geboorteland. De roman wordt verteld door een jonge vrouw van begin twintig, Rima. Ze wordt door anderen als gek bestempeld omdat ze op haar vierde gestopt is met praten. Ze rende thuis altijd weg totdat ze vastgebonden werd met een touw. Psychologisch gezien kunnen we zeggen dat ze een stoornis in het autismespectrum heeft: ze heeft moeite met communicatie en interactie, ze heeft beperkte interesses – ze is geobsedeerd door kleuren – en ze vertoont repetitief gedrag.

Rima begrijpt de angst van anderen voor militaire geweldplegers niet, ze weigert zich te verstoppen als er bommen vallen, ze heeft geen idee waar politieke conflicten om draaien en begint te gillen als ze ziet hoe andere mensen geslagen worden. Ze is kwetsbaar. Haar beperkte begrip geeft haar echter ook kracht, een bijzondere vorm van autonomie.  Ze heeft geen zelfmedelijden en is niet constant bang. Haar mentale leegte maakt haar sterk.

Het verhaal wordt ‘chronotoop’ verteld: plaats en tijd zijn ingedikt, zoals Michail Bachtin dat beschreef. Het wordt verteld vanuit een kelder van een voormalige drukkerij, een geïmproviseerde schuilplaats in een wijk in Damascus. Alle anderen die er verbleven, zijn vertrokken en er is geen water en geen eten, en Rima is nog steeds vastgebonden aan de tralies van een raam.

Vanuit die kelder begint Rima, als een onbetrouwbare verteller, te vertellen over de dag, een maand ervoor, dat haar moeder werd doodgeschoten bij een checkpoint in het centrum van de stad (nadat Rima in paniek raakte en wegrende van de militairen). Dat verhaal leidt weer tot een ander verhaal over een huis waarin zij en haar broer onderkomen vonden, samen met andere families – een huis dat later gebombardeerd werd. Haar vertelstem is gefragmenteerd en verward, maar steeds feitelijk.

De roman van Yazbek brengt ons terug naar de burgeroorlog in Syrië, een oorlog die van onze beeldschermen aan het verdwijnen is. De jonge, vrouwelijke hoofdpersoon zit vast in een gedeelte van Oost-Damascus, dat onder vuur ligt van het leger van Assad. De Syrische regering is in de lente van 2013 met de blokkade begonnen. Die blokkade duurde meer dan vijf jaar en er werden duizenden mensen omgebracht door bombardementen, uithongering en een aanval met chemische wapens. Die aanval vond plaats op 21 augustus 2013. De stad werd getroffen door raketten met sarin, een zenuwgas. De geschatte hoeveelheid slachtoffers varieert van 1.400 tot 1.730, onder wie veel baby’s en kinderen.

Yazbeks roman gebruikt de werkelijkheid van augustus 2013 en toont ons een beschadigde jonge vrouw die opgesloten zit in een schuilplaats. Het deprimerende verhaal vraagt aandacht voor oorlogssituaties en met name voor mensen die meestal niet te horen of te zien zijn in zulke situaties. In haar denkbeeldige werkelijkheid vertelt Yazbek over oorlog, onrecht en wreedheid.

Beide romans bestaan uit een mengsel van werkelijkheid en fictie, van werkelijke en verzonnen zaken, van denkbeeldige frames en perspectieven, waar wij als lezer verantwoordelijk voor zijn. Ik zie fictie als symptomatisch voor onze tijd: fictie laat sociale en politieke perspectieven op bepaalde culturen zien en nodigt ons uit om daarover na te denken en erop te reageren. Fictie verleidt ons om de posities van bijzondere, bedachte karakters in te nemen: Charlie als een held uit de Londense middenklasse en Rima als een autonome, tragische figuur in oorlogsomstandigheden. De actieve daad van het lezen laat ons zien dat de dimensies van werkelijkheid en verbeelding, reportage en verzinsel, sterk verbonden zijn: de lezer moet flexibel en creatief zijn om de echte en verbeelde werkelijkheden te begrijpen.

Fictiewijsheid

Deze twee romans laten ons zien wat ‘fictiewijsheid’ in kan houden. Diverse zaken moeten erkend worden: alle fictie bevat referenties naar de wereld buiten de tekst en vormt een wereld in tekst – fictie is een mengeling van referentie en verbeelding; hoewel fictie verwijzingen naar de echte wereld kan bevatten én verzonnen manipulaties van min of meer bekende feiten, moet fictie niet eenvoudig beoordeeld worden als ‘waar’ of ‘niet-waar’; de belangrijkste manier waarop fictie de echte wereld verandert is door er verzonnen karakters in rond te laten lopen; fictie is zowel dissensive als subversief – in haar disruptieve denken nodigt fictie de lezer uit om te antwoorden.

Hoe kan een literaire training, of ’fictiewijsheid’, mensen helpen om meer grip te krijgen op de erosie van de werkelijkheid? Mijn stelling is dat mensen, wanneer ze fictie lezen, getraind worden in het uitstellen van hun ongeloof (‘the suspension of disbelief’) en uitgedaagd worden om lang mee te gaan met een verzonnen verhaal. Fictionele karakters bieden zowel verwijzingen naar de werkelijkheid als verzonnen verhalen, terwijl ze ook kritisch zijn en subversief. Het is dan aan de lezer om een actieve ontvanger te zijn in plaats van een passieve volger. Geoefende lezers zijn in staat zijn om de vermenging van fictionele en niet-fictionele elementen in een verhaal te herkennen. McEwan en Yazbek laten zien dat de waarheden van fictie en werkelijkheid in de handen liggen van de kritische, verantwoordelijke lezer.

Literatuur

Castillo, David R. & William Eggington (2017). Medialogies, Reading Reality in the Age of Inflationary Media. New York / London: Bloomsbury Academic.

Cohn, Dorrit (2000). The Distinction of Fiction. Baltimore & London: The Johns Hopkins University Press.

McEwan, Ian (2019). Machines like me and People like you. London: Jonathan Cape.

Potter, W.J. (2004). Theory of Media Literacy: A Cognitive Approach. London: Sage.

Yazbek, Samar (2017). Planet of Clay, Translated from the Arabic by Leri Price. New York / London / Amsterdam: World Editions.

 

Deze tekst verscheen eerder in het Engels op diggit magazine.

Vertaling: Jos Baijens

Deel via: