Philippe Lançon overleefde de aanslag van Jihadistische terroristen op de journalisten en cartoonisten van het satirische maandblad Charlie Hebdo. Daarna schreef hij een uitgebreid boek over zijn ervaring als slachtoffer van de aanslag én over zijn vele maanden durende herstel in twee Parijse ziekenhuizen. De herstelperiode en de reconstructie van zijn onderkaak en gezicht was er ook een van transformatie, contemplatie en heel veel lezen.
We zouden zijn autobiografische tekst een ‘een dagboek van verdriet’ kunnen noemen (Le Monde des Livres), een ‘groot literair werk’ (Gallimard) en een verslag van een uitgebreide, reconstructieve chirurgie. De verteller kan maandenlang niet praten en moet communiceren via een whiteboard. Het boek, getiteld De flard (Le Lambeau, 2018), werd gepubliceerd door Gallimard en vertaald in het Engels als Disturbance, Surviving Charlie Hebdo (Lançon, 2019). De Nederlandse vertaling noemt het boek ‘een roman’. Specifieke titels, ondertitels en categoriseringen fungeren uiteraard als paratekst, die het kader aangeeft waarbinnen het boek gelezen en geïnterpreteerd zou kunnen worden. Voor Engelstalige lezers wordt de politieke (spektakel)context benadrukt – ook al beschrijft slechts één hoofdstuk van het boek de werkelijke, gruwelijke geweldsscène. In Nederland wordt het ‘romaneske’ genre van de tekst naar voren gehaald om de kwetsbaarheid en veerkracht van een Franse burger te benadrukken, ondersteund door verwijzingen naar de literaire canon.
Hoe een dergelijke tekst te lezen en hoe erop te reageren, zullen niet veel studenten zich afvragen. Voor de meesten van hen is lezen gewoon het beschrijven van de plot, het interpreteren van woorden en metaforen, waarbij de focus blijft liggen op ‘herkenning’: op het zichzelf terugvinden in de tekst. Mijn observatie, gebaseerd op de vele universitaire colleges die ik in de loop der jaren heb gegeven, is dat studenten vaak de vaardigheid missen om een hermeneutische dialoog met een tekst aan te gaan. Dat is het vermogen om verschillende vragen op te werpen als reactie op de tekst en de verteller, en vervolgens verschillende antwoorden te formuleren. De meeste studenten weten niet hoe verschillende leespraktijken kunnen worden geïnitieerd en uitgevoerd. In wat volgt zal ik verschillende leesstrategieën beschrijven die gebruikt kunnen worden in basis tekstcursussen. De meeste van die leespraktijken zijn gerelateerd aan onderzoeksparadigma’s binnen de geesteswetenschappen. Vervolgens zal ik de tekst van Lançon lezen. Mijn belangrijkste stelling is dat studenten lessen in lezen nodig hebben om zich bewust te worden van verschillende strategieën, die, net als verschillende methodologieën, een specifiek licht kunnen werpen op de tekst. Lezen is een voortdurend transformerend proces dat de flexibiliteit en de responsiviteit van de lezer uitdaagt. Studenten aanmoedigen in hun lezen is een broodnodige impuls voor creatief denken.
Leesstrategieën: close reading, deconstructie, lezen op afstand, symptomatisch lezen, oppervlaktelezen en diffractief lezen
De meesten van onze studenten leerden lezen toen ze ongeveer zes jaar waren. Ze staan niet lang stil bij de prachtige vaardigheid die ze vanaf jonge leeftijd voor de rest van hun leven ontwikkeld hebben. De meesten van ons leerden tekstgericht lezen (close reading) op de middelbare school en werden getraind in het onderscheiden van vertelperspectieven, thema’s en metaforen, en tijd en plaats binnen teksten. Lezen op de universiteit impliceert meestal close reading, waarbij studenten worden uitgenodigd om de compositie (structuur) en de plot (gebeurtenissen, verhaallijn) van het verhaal te analyseren en te beschrijven. Na analyse en beschrijving volgt de interpretatie, wat inhoudt dat de betekenis van het verhaal wordt uitgelegd (als het ware aangepast aan de tekstuele architectuur).
Close reading werd geïntroduceerd door de New Critics in de 20e eeuw. Het was een reactie op de ‘intentional fallacy’ (waarbij de betekenis van de tekst werd gezien als de boodschap van de auteur) en op de ‘affective fallacy‘ (waarbij de betekenis van de tekst werd gezien als de subjectieve en impressionistische reactie van de lezer). De New Critics stimuleerden het onderzoek naar vorm (syntaxis en semantiek) en inhoud in hun onderlinge verwevenheid. (Van Luxemburg et al., 1981, p. 66). Close reading stimuleert bewuste aandacht voor de compositie en de samenhang van de tekst: lezers moeten zich er rekenschap van geven dat elk detail relevant is, zelfs als het onbeduidend is. (Cf. Barthes, 1986, p. 141-149) Met deze onbeduidendheid van details benadrukt de tekst zijn fictionele status: dit is niet de ‘echte’ werkelijkheid maar een representatie. Close reading was (is nog steeds) de praktijk die de meeste literatuurhistorici decennialang toepasten. Het gebeurde in stilte, wat het lezen een sfeer van intimiteit gaf.
In de jaren 1970 en 1980 werd close reading bekritiseerd door poststructuralistische wetenschappers (zoals Jacques Derrida, Paul de Man en Barbara Johnson) die beweerden dat een literaire tekst een associatieve constructie is op basis van specifieke linguïstische en filosofische patronen, echo’s en ideeën, die niet noodzakelijk een specifieke contextuele realiteit vertegenwoordigen. Deconstructief lezen houdt in dat verschillende intertekstuele sporen in een tekst naar voren worden gehaald en het denken en schrijven stimuleren. Het belangrijkste verschil met close reading is dat het idee van een ‘correcte’ (formele of contextuele) lezing van een tekst achterwege wordt gelaten: de leespraktijk is associatief, dynamisch en nooit afgesloten. De assertiviteit van de lezer is de drijfveer van het leesproces. De lezer wordt zelf schrijver.
Lezen van een afstand (distant reading) is een andere reactie op close reading en is populair geworden binnen de digitale geesteswetenschappen. Deze leesstrategie is computerondersteund en gebaseerd op de analyse van trefwoorden en netwerken. Voor het leesproces wordt een digitaal corpus van literaire teksten gebruikt. Het cruciale werk van Franco Moretti over de bourgeois in literatuur en geschiedenis (Moretti, 2013) laat zien hoe specifieke woorden, grammatica en concepten verschijnen in teksten van een bepaald tijdperk, en hoe deze termen en stijlen verband houden met veranderende ideeën en maatschappelijke, hegemoniale structuren. In Daniel Defoes Robinson Crusoe, bijvoorbeeld, belichaamt het gebruik van “… zelfstandig gebruikte werkwoorden, verleden tijd en beknopte bijzinnen een idee van tijdelijkheid … dat symmetrie uitsluit en daarmee ook de stabiliteit … die ermee gepaard gaat. … [Dit is] de stijl van het nuttige. Van proza. Van de kapitalistische geest. Van de moderne vooruitgang.” (Moretti, 2013, p. 55-56) In Defoes tekst komt de burgerlijke cultuur tot uitdrukking. Lezen van een afstand bouwt een interpretatie op door veel tekstsegmenten en gegevens te vergelijken en een analyse te construeren op basis van verschillende tekstuele elementen.
Symptomatisch lezen (symptomatic reading) is een leesstrategie die is geïnspireerd door de filosoof Gilles Deleuze, die literaire auteurs beschouwde als de analisten van hedendaagse culturen, als clinici die een diagnose stellen van onze wereld. De achterliggende gedachte is dat een literaire tekst niet gaat over de herinneringen of ervaringen van één enkele persoon, maar over de ontdekking van ‘de kracht van het onpersoonlijke’, van ‘een singulariteit’. (Deleuze, 1993, p. 3) Wat we kunnen leren van het lezen van fictie is het tegenovergestelde van wat we leren van het doen van empirische wetenschap: die laatste gaat over feiten en concrete ervaringen; literaire fictie gaat over singulariteit (Attridge, 2004) en openheid. Het lezen van literatuur daagt de lezer uit om verder te gaan dan een empirisch onderbouwde redenering en zich te begeven in een sfeer van mogelijkheden (vgl. Haraway, 2016), creativiteit en worden. Als zodanig biedt literatuur kennis over de wereld waarin we leven. Ze helpt ons om gedrag en ervaringen te begrijpen en nodigt ons uit om de perspectieven van anderen te erkennen.
Een argument tegen symptomatisch lezen en voor oppervlaktelezen (surface reading) kwam van Stephen Best en Sharon Marcus in een bijdrage uit 2009 aan een speciaal nummer van Representations. Best en Marcus beschouwen symptomatisch lezen als een manier van interpreteren die ervan uitgaat dat de ware betekenis van een tekst ligt in wat er niet in staat. Symptomatisch lezen is te diep gegaan en heeft de oppervlakte onzichtbaar gemaakt, terwijl het doordrenkt was van psychoanalyse en marxisme. (Best & Marcus, 2009) De symptomatische lezer maakt een politiek punt, terwijl hij negeert wat de tekst overduidelijk zegt. Oppervlaktelezen daarentegen impliceert materialiteit, de ingewikkelde verbale structuur van literaire taal, de letterlijke betekenis, de aanwezigheid van patronen die binnen en tussen teksten bestaan, en het oppervlak als een affectieve en ethische houding. (Apter & Freedgood, 2009; Best & Marcus, 2009) Als we de al te strikte dichotomie tussen symptomatisch lezen en oppervlaktelezen doorbreken, kunnen we zeggen dat oppervlaktelezen een uitbreiding is van close reading, en dat symptomatisch lezen de horizon van deconstructief lezen verbreedt en het lezen verweeft in een wereldwijde culturele context.
In een wereld met complexe globaliseringsvraagstukken, zoals klimaatverandering, armoede, migratie en de energietransitie, zouden we nog een stap verder kunnen gaan en een andere leesstrategie kunnen voorstellen, waarbij we ons niet richten op teksten als bestaande, begrensde, stabiele entiteiten, maar als verstrengelingen van meer-dan-menselijke relaties. (Bellingham, 2022) Dit idee van lezen is gebaseerd op de opvatting dat teksten op elkaar inwerken, terwijl ze nieuwe patronen van betrokkenheid en uitsluiting in werking zetten. (Barad, 2010) Diffractief of uitweidend lezen (diffractive reading) ligt in de lijn van deconstructief lezen omdat het gebaseerd is op sporen en rizomatische verbindingen, maar legt veel meer nadruk op teksten en tekstualiteit als vormen van kennis voorbij het menselijke, en niet alleen als menselijke communicatie.
Deze verzameling leesstrategieën is niet definitief – we zouden nog andere strategieën kunnen toevoegen – maar is bedoeld om te laten zien hoe verschillende paradigma’s de praktijk van het lezen beïnvloeden. Voor mij als docent is het niet belangrijk om de studenten te sturen in hun lezen of om ze te laten kiezen voor de ene of de andere methode, maar om ze bewust te maken van wat ze doen als ze lezen, en waarom ze dat doen. Combinaties van strategieën zijn nuttig, maar altijd in relatie tot de vraag: ‘welke tekst lees ik en waarom is de tekst belangrijk voor mij?’ Leeslessen zijn relevant voor elke universitaire opleiding en in het bijzonder voor een curriculum geesteswetenschappen en sociale wetenschappen.
Pitié-Salpêtière als De toverberg in Paris
Laten we teruggaan naar Lançons kroniek over het bloedbad bij Charlie Hebdo en de nasleep ervan, en twee leesstrategieën bespreken. De Flard werd geschreven na de aanslag in januari 2015 en gepubliceerd in 2018. Het boek eindigt wanneer de hoofdpersoon, Philippe Lançon, tien maanden na de aanslag in New York is en hoort over de aanslag in het Bataclan theater waarbij 130 mensen omkwamen. Deze ‘Epiloog’, na twintig hoofdstukken waarin Philippes herstel centraal stond, markeert de politieke referentie van de tekst: radicaal islamitisch terrorisme is iets dat echt is en dat doorgaat in Frankrijk en Europa. De onvoorspelbaarheid van het op het verkeerde moment op een bepaalde plaats zijn (of het nu een theater, metro, boulevard of treinstation is) maakt ons bewust van de kwetsbaarheid van de laatmoderne burgermaatschappij.
Bij een close reading van de tekst wordt duidelijk dat de compositie eenvoudig is en dat de verteller en de hoofdpersoon dezelfde zijn. Philippe, een journalist bij Charlie Hebdo en de krant Liberation, is een van de historische slachtoffers van de aanslag. In twintig hoofdstukken, verspreid over ongeveer tien maanden en zich afspelend in twee specifieke ziekenhuizen in Parijs (La Salpêtrière en Les Invalides), lezen we hoe Philippe herstelt, maar ook hoe hij transformeert. We volgen zijn lichamelijke problemen: hij kan niet spreken, niet eten en drinken vanwege de katheter, zijn verband wordt nat terwijl zijn kaak is ingepakt, en hij is afhankelijk van anderen voor zijn dagelijks bestaan. Op sommige momenten voelt hij zich verbannen uit zijn eigen leven. (Lançon, 2019)
We lezen ook dat hij niet veel denkt aan de twee aanvallers. Als hij dat toch doet, is dat niet agressief. Het grootste deel van de beschrijvingen is feitelijk en precies, ook bij de momenten van de aanval, wanneer de hoofdpersoon zichzelf als verdubbeld ervaart: “De stem van de man die ik nog was, zei tegen me: ‘Hmm, we zijn in onze hand geraakt. Maar we voelen niets.’ We waren met z’n tweeën, hij en ik, hij die onder me zat, om precies te zijn, en ik die erboven zweefde, en hij sprak me van onderen aan, gebruikmakend van de eerste persoon meervoud.” (Lançon, 2019) Later, in de herstelperiode, wordt Philippe letterlijk een dubbelganger, Monsieur Tarbes genaamd, als hij in het militair hospitaal een bijnaam moet gebruiken: “In Les Invalides werd ik nooit bij een andere naam genoemd. Al snel leefde Monsieur Tarbes zijn eigen leven binnen deze muren uit de klassieke tijd … hij was noch Philippe Lançon noch een pseudoniem van Philippe Lançon. Hij was een heteroniem …”. (Lançon, 2019)
De close reading kan worden uitgebreid met een deconstructieve lezing die onderstreept dat het dagboek een literair dagboek is. Philippe vertelt dat hij tijdens zijn verblijf in het ziekenhuis niet veel literatuur leest, maar wel vaak nadenkt over literaire auteurs en teksten. In feite zijn er maar drie teksten die hij (her)leest: Marcel Prousts A La Recherche du Temps Perdu, in het bijzonder de scène van het overlijden van de grootmoeder; Franz Kafkas Brieven aan Milena (Kafka lijdt aan tuberculose) en Der Zauberberg van Thomas Mann. De laatste is de tekst die het meest genoemd wordt, omdat het Alpine sanatorium – als hermetische wereld – sterk op de beide Parijse ziekenhuizen lijkt. Een passage uit Mann, waarin Joachim uitlegt wat tijd in het sanatorium betekent, leest Philippe elke ochtend en hij realiseert zich dan dat “Joachim en Hans veel dichter bij me waren gekomen, intiemer, dan de mensen die hier binnenkwamen … uit ‘de wereld beneden’ en die daar snel naar terugkeerden. … Net als Joachim, net als Hans Castorp aan het eind van een paar honderd bladzijden, had ik het gevoel dat ik nooit meer weg zou gaan en dat niet weggaan me, als dat mogelijk was, een beetje wijsheid zou geven. Ik moest noch het ziekenhuis, noch het boek verlaten, want het laatste was de gebruiksaanwijzing van het eerste.” (Lançon, 2019) Mann laat meer dan Proust zien dat de tijd niet ‘herwonnen’ maar ‘onderbroken’ wordt (Lançon, 2019), dat lezen een manier is om te leven en te overleven. Dat de burgerlijke, hoogopgeleide man vasthoudt aan de canon en de cultuur.
De periode buiten de echte wereld, het verblijf in de cocon van het herstel, impliceert een periode van fictie, waarin er vrijheid is. De patiënt is het slachtoffer, maar ook nog steeds schrijver en journalist: “Toen ik in bed lag te schrijven, met drie vingers, dan vijf, dan zeven, met mijn kaakbeen vol gaten en dan weer gereconstrueerd, met of zonder het vermogen om te spreken, was ik niet de patiënt die ik beschreef; ik was een man die die patiënt onthulde door hem te observeren, en die zijn verhaal vertelde met een goede wil en plezier die hij hoopte te delen, ik werd fictie. Het was werkelijkheid, het was absurd en ik was vrij.” (Lançon, 2019) Het is in het schrijven en lezen dat eigenwaarde overleeft en het geweld en de domheid tegengaat.
Conclusie
Er zijn verschillende manieren om een literaire tekst te lezen en studenten zouden meer getraind kunnen worden in het toepassen van verschillende strategieën in verschillende contexten. Het doel van lezen is niet om de uiteindelijke betekenis van een tekst vast te stellen, maar om een gesprek aan te gaan: waarom is een tekst belangrijk voor mij, hoe kan ik hem ontwarren, weerstaan, bevestigen en reconstrueren? Lançons verhaal herinnert ons aan de kracht van fictie in de context van gewelddadige aanvallen die deel uitmaken van de recente geschiedenis. In 1989 werd Salman Rushdie het slachtoffer van de fatwa, en Philippe herinnert ons hieraan in een cruciale passage in zijn boek waarin hij zijn eigen daders beschuldigt: “Toen Salman Rushdie het slachtoffer werd van de fatwa van Ayatollah Khomeini, weigerde de schrijver V.S. Naipaul hem te steunen met het argument dat de fatwa immers slechts een extreme vorm van literaire kritiek was … elke censuur is inderdaad een extreme, paranoïde vorm van kritiek. De meest extreme vorm kon alleen worden uitgeoefend door onwetende of ongeletterde mensen, zo ging dat, en dat was precies wat er zojuist was gebeurd: we waren het slachtoffer geworden van de meest efficiënte censoren, zij die alles liquideren zonder iets gelezen te hebben.” (Lançon, 2019) De aanklacht tegen de daders in Parijs, de broers K., is dat ze satire censureerden zonder iets te weten over literaire cultuur, over de kracht van verbeelding, subversiviteit en schrijven. Hun religieuze fanatisme was gebaseerd op niet-geïnformeerd zijn, op het niet ‘iets gelezen hebben’.
Philippe houdt vast aan de literaire canon, net zoals Rushdie dat deed in zijn memoires (Rushdie, 2013), waarin ‘Joseph Anton’ een bijnaam is net zoals ‘Monsieur Tarbes’ dat is. Rushdie: “Hij moest nu duidelijk maken waar hij voor vocht. Vrijheid van meningsuiting, vrijheid van verbeelding, vrijheid van angst, en de prachtige, oude kunst waarvan hij het voorrecht had een beoefenaar te zijn. Ook scepticisme, oneerbiedigheid, twijfel, satire, komedie en onheilige vrolijkheid. Hij zou nooit meer terugdeinzen voor de verdediging van deze dingen.” (Remnick, 2023) In augustus 2022, meer dan 30 jaar nadat de fatwa was afgekondigd, werd Rushdie op het podium in de VS neergestoken door een eenzame, radicale islamist, en overleefde. In februari 2023 bewijst de publicatie van zijn nieuwe roman Victory City dat de schrijver van literatuur niet het zwijgen wordt opgelegd door geweld. Het verzet van Rushdie, het verzet van Charlie Hebdo zijn daden die we moeten vieren.
Literatuur
Apter, E., & Freedgood, E. (2009). Afterword. Representations, 108(1), 139–146. https://doi.org/10.1525/rep.2009.108.1.139
Attridge, D. (2004). The Singularity of Literature. London.
Barad, K. (2010). Quantum entanglements and hauntological relations of inheritance: Dis/continuities, SpaceTime enfoldings, and justice-to-come. Derrida Today, 3(2), 240–268.
Barthes, R. (1986). “The Reality Effect.” The Rustle of Language. Trans. Richard Howard. Farrar, Straus and Giroux.
Bellingham, R. A. (2022). A diffractive and decolonizing reading methodology for education research. Australian Journal of Environmental Education, 38, 375-387. …
Best, S. P., & Marcus, S. (2009). Surface Reading: An Introduction. Representations, 108(1), 1–21. https://doi.org/10.1525/rep.2009.108.1.1
Deleuze, G. (1993 [1998]). Literature and Life in Essays Critical and Clinical.
Gallimard. (n.d.). Le lambeau – Site Gallimard.
Haraway, D. J. (2016). Staying with the trouble, Making kin in the Chthulucene, Durham & London: Duke University Press.
Lançon, P. (2019). Disturbance. Translated by Steven Rendall. Europa Editions.
Van Luxemburg, J., Bal, M., & Weststeijn, W. G. (1981). Inleiding in de literatuurwetenschap. Muiderberg: Coutinho.
Moretti, F. (2013). The Bourgeois, Between History and Literature. London: Verso.
Remnick, D. (2023, February 6). The Defiance of Salman Rushdie. The New Yorker.
Rushdie, S. (2013). Joseph Anton, A Memoir. London: Vintage.