Diversiteit van de pedagogiek

Een kleine 10 jaar geleden schreef ik voor het Leidse universitaire nieuwsblad onder de oproep “Pedagogiek zoekt vrouwen én mannen!” het volgende:

‘Mannen die voor de pedagogiek kiezen doen dat niet omdat vrouwen de opvoeding en het onderwijs zouden domineren en de arme jongens daaronder zwaar te lijden hebben, want voor die stellingen ontbreekt wetenschappelijk bewijs. Mannen gaan een pedagogische studie doen omdat opvoeding en onderwijs zulke belangrijke en complexe thema’s zijn. Leerprocessen spelen daarbij een rol, hersenontwikkeling, stressreacties, ICT, en verschillen tussen culturen, om maar wat voorbeelden te noemen. Voor de ontrafeling van dat complex is alle beschikbare talent nodig, of dat nu in een mannelijke of vrouwelijke verpakking zit.”

Anno 2022 ben ik daar anders over gaan denken. Niet omdat er nu wel voldoende bewijs is voor de stelling dat jongens te lijden zouden hebben onder de zachte hand en geringe verdraagzaamheid van vrouwelijke leerkrachten. Over dat thema zijn er meningen in overvloed maar — zoals op veel terreinen van de opvoeding en het onderwijs — is robuust bewijsmateriaal afwezig. Het probleem is dat de afgelopen 10 jaar mannelijke studenten steeds minder vaak voor de pedagogiek en onderwijskunde zijn gaan kiezen. Het Centraal Bureau voor de Statistiek presenteert in zijn StatLine (22 april 2022) trieste cijfers over de mannelijke belangstelling voor wetenschappelijk onderwijs in de pedagogiek, onderwijskunde en lerarenopleidingen. In het studiejaar 2021-2022 waren bij die opleidingen 2364 eerstejaars geregistreerd en 8246 ouderejaars. Van de ouderejaars is 29% mannelijk, van de eerstejaars nog maar 10%. Misschien verklaart een trager studieverloop bij de mannen een deel van dit verschil, maar de ophoping van treuzelende ouderejaars van het mannelijk geslacht moet dan wel tot heel grote hoogten zijn gestegen.

Is die slinkende diversiteit van de pedagogiek eigenlijk wel een probleem? De vraag stellen is haar beantwoorden. In allerlei promotiereglementen is inmiddels opgenomen dat er minstens één vertegenwoordiger van het vrouwelijk geslacht en één van het mannelijk geslacht in de promotiecommissie moet zitten. Binnenkort ontstaat in de pedagogiek een nijpend probleem om die man te vinden. De aanstelling van diversiteitsfunctionarissen bij de Nederlandse universiteiten doet vermoeden dat ontbrekende diversiteit over het algemeen als gebrek gevoeld wordt. Doorgaans betreft dit niet het percentage mannelijk personeel maar dat doet aan het principe niet af. Studies wijzen uit dat een (sekse-) gemengd onderzoeksteam tot betere wetenschappelijke prestaties komt, en meer alternatieve hypothesen, methoden en interpretaties van gegevens produceert. De geringe kennis van specifieke cardiovasculaire symptomen en problemen bij vrouwen is wel toegeschreven aan de blinde vlek van de overwegend mannelijke cardiologie. De geringe aandacht voor de rol van de mannelijke opvoeder in de ontwikkeling van kinderen kan het gevolg zijn van een vrouwelijke monocultuur, een variant op ‘gate-keeping’. Overigens is mijn ervaring dat mannen zich bijna even moeizaam laten verleiden tot deelname aan onderzoek in de rol van proefpersoon als in de rol van onderzoeker, maar ook dat kan het gevolg zijn van een vrouwelijke monocultuur in de opvoeding en in de bestudering ervan.

De oplossing van het diversiteitsprobleem is eenvoudig. Pedagogiek en onderwijskunde heffen zichzelf op en gaan leerkrachten voor het basisonderwijs en professionele opvoeders voor de jeugdzorg opleiden om zo het nijpend tekort aan personeel in die sectoren te bestrijden. Ze laten het onderzoeksveld van opvoeding en onderwijs over aan andere disciplines met een betere gender-mix zoals de cognitieve en biomedische wetenschappen. Deze disciplines zijn gezamenlijk toch al een groot deel van het pedagogisch werkterrein gaan bestrijken juist omdat hier zulke grote uitdagingen en mogelijkheden liggen. Ik denk dan aan een multidisciplinaire studie van (epi-)genetische, hormonale, neurale, cognitieve, sociale, ethische en gedragsfacetten, met als (typisch pedagogisch) doel via het ontwikkelen en testen van interventies bij te dragen aan verbetering van ontwikkelingskansen van kinderen en jeugdigen. Er is al een Europese universiteit met de naam UNIC opgericht onder leiding van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Met een investering zoals die voor de James Webb telescoop zou toch een UNIC Europees centrum voor onderzoek van opvoeding en onderwijs met gemengde onderzoeksteams opgestart moeten kunnen worden waar ook mannelijk talent zich thuis voelt? En waar net zulke mooie, kleurrijke plaatjes kunnen worden geproduceerd?

 

 

 

Deel via: