Hoe het Sykes-Picotakkoord, getekend in 1916, synoniem werd voor Westers verraad, hebzucht en koloniale machtspelletjes.

Als je een kaart van Europa vergelijkt met een kaart van het Midden-Oosten of Noord-Afrika, valt meteen op hoe verschillend ze zijn. De grenzen van de meeste Europese natiestaten zijn kronkelig en volgen organisch ‘natuurlijke’ contouren die worden bepaald door geografie, etniciteit, taal, religie of cultuur. De grenzen van landen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika zien er daarentegen heel kunstmatig uit. Rechte lijnen zijn er in overvloed, met parallellen, loodlijnen en rechte hoeken, die zelfs voor de toevallige waarnemer opvallend zijn. Het lijkt wel alsof iemand met potlood en liniaal willekeurig de vorm en ligging van zijn volkstuintje heeft bepaald, in plaats van zich serieus bezig te houden met het afbakenen van koloniale grenzen, die onvermijdelijk van invloed zouden zijn op het leven van de miljoenen inwoners die de pech hadden daar te wonen.

16 mei 2016 is de honderdste verjaardag van een bijzonder berucht voorbeeld van deze koloniale praktijk. In 1916, midden in de Eerste Wereldoorlog, ondertekenden de Franse en Britse wereldrijken, gretig uitkijkend naar hun oorlogsbuit in de vorm van het afbrokkelende Ottomaanse Rijk, het geheime Sykes-Picotakkoord.

De houding van Sir Mark Sykes, een slecht geïnformeerde Britse diplomaat, vertelt ons veel over de grillige en meedogenloze aard van het koloniale bewind in die tijd. Op de vraag van de Britse minister van Buitenlandse Zaken wat voor soort grensovereenkomst hij met de Fransen zou willen, verklaarde Sykes:

Ik zou een lijn willen trekken van de ‘e’ in Akko [Acre] naar de laatste ‘k’ in Kirkuk.

Denk even na over de absurde willekeur van die uitspraak. Het zou bijna komisch zijn als de gevolgen niet zo ernstig waren. Deze arbitraire lijn in het zand, gebaseerd op het zetwerk van een cartograaf op een koloniale kaart, bepaalde de grenzen tussen de Britse en Franse sferen. De Fransen zouden alles opeisen ten noorden van de lijn en de Britten ten zuiden. Na de oorlog zou deze bizarre lijn de grens tussen Irak, Syrië en Jordanië worden en de basis leggen voor de afbakening van de grenzen van deze nieuwe kunstmatige staten in latere verdragen, zoals die werden ondertekend tijdens en na de Conferentie van San Remo in 1920.

Daarbij verdeelden de nieuwe kunstmatige grenzen op sommige plaatsen bestaande gemeenschappen op pijnlijke wijze, terwijl ze op andere plaatsen verschillende groepen, die voorheen langs religieuze, etnische en taalkundige lijnen van elkaar gescheiden waren, nonchalant samenvoegden om nu in vreemde nieuwe politieke verbanden naast elkaar te leven. Natuurlijk, zoals Benedict Anderson stelde, zijn alle naties op de een of andere manier ‘ingebeelde gemeenschappen’ en, zoals Ernest Renan stelde, hoort het bij een natie om een ‘verkeerd beeld van de geschiedenis’ te hebben. In het geval van Europa hadden naties echter vaak de keuze en de wil om deze verzonnen politieke identiteiten te creëren of, op zijn minst, de tijd om deze verzonnen grenzen en identiteiten te betwisten, erover te onderhandelen en zich er uiteindelijk mee te verzoenen – gedurende vele decennia of zelfs eeuwen.

Zo niet in het geval van Irak, waar een failliet naoorlogs Groot-Brittannië, in een poging om het imperium betaalbaar te houden, kunstmatig een nieuwe politieke entiteit in elkaar knutselde. Dat bestond uit delen van drie afzonderlijke Ottomaanse provincies: de noordelijke soennitische Koerdische gebieden; de centrale soennitische Arabische gebieden rond Bagdad; en de zuidelijke sjiitische Arabische gebieden rond Basra. De inherente wispelturigheid van deze politiek hybride situatie stelde het Britse Rijk in staat om zijn beruchte ‘verdeel en heers’-strategie toe te passen, religieuze en etnische verschillen te bevorderen en tegelijkertijd verschillende gemeenschappen tegen elkaar uit te spelen om te voorkomen dat ze te machtig zouden worden.

Wat het Sykes-Picotakkoord nog verachtelijker maakt, is dat het clandestien werd overeengekomen. De Britten hadden al een besluit hadden genomen over de uitkomst voor sommige van deze gebieden toen ze beloofden om de oprichting van een Arabische staat over het hele grondgebied ten westen en zuiden van Irak te steunen. Dat was geen teken van Britse grootmoedigheid, vrijgevigheid of steun voor Wilsoniaanse aspiraties van zelfbeschikking, maar gehaaide realpolitik. Koning Hoessein bin Ali, de Sharif van Mekka, was de toekomstige Arabische staat beloofd in ruil voor zijn opstand tegen de Ottomaanse Turken in de Arabische Opstand, die T.E. Lawrence had helpen organiseren. Zoals veel lezers weten die bekend zijn met de film Lawrence of Arabia van David Lean uit 1962, kwamen de Arabieren hun deel van de afspraak na. Ze vochten dapper en behaalden belangrijke overwinningen voor de Geallieerden op plaatsen als de havenstad Akaba en hielpen zelfs Jeruzalem in te nemen.

Alsof het verraad van hun trouwe Arabische bondgenoten nog niet genoeg was, verergerden de Britten hun dubbelhartigheid het jaar daarop met de Balfourverklaring van 1917. Hierin beloofden de Britten om ook de oprichting van een Joods nationaal tehuis in Palestina te steunen, in een poging om zich te verzekeren van de steun van het wereldwijde Jodendom.

In dit stadium hadden de Britten dus ruwweg hetzelfde gebied beloofd aan zowel de Arabieren als de Joden, terwijl ze tegelijkertijd beide partijen bedrogen door het land in het geheim te verdelen tussen de Fransen en henzelf.

Het sluwe plan werd binnen enkele weken na de Balfourverklaring ontmaskerd – wat tamelijk beschamend was voor de Britten. De Russische regering, die ook het Sykes-Picot Akkoord had goedgekeurd, werd uit de macht gezet na de tumultueuze gebeurtenissen van de Russische Revolutie van 1917. De nieuwe bolsjewistische leiders ontdekten de tekst van de geheime overeenkomst in de staatsarchieven en publiceerden deze – als  de klokkenluiders van die tijd – onmiddellijk.

Toen de Arabieren van de samenzwering hoorden, waren ze woedend. Zelfs T.E. Lawrence klaagde dat hij ‘de hoofdboef van de bende’ was geworden vanwege zijn onbedoelde aandeel in de hele affaire. De verraderlijke aard van de overeenkomst zorgde nog decennialang voor wantrouwen tegenover het westen. Nog problematischer was dat de lokale bevolking zich nooit helemaal schikte in de arbitraire koloniale verdeling van het land en er nooit in slaagde een sterke nationale identiteit te smeden, die de structurele breuklijnen van de reeds bestaande sektarische identiteit zou kunnen wegwerken.

De erfenis van verbroken beloften, verraad en koloniale inmenging blijft ons tot op de dag van vandaag achtervolgen. Recentelijk is de opkomst van de zogenoemde Islamitische Staat grotendeels gebaseerd op het idee om de sublieme moslimeenheid te herstellen die door de snode westerse inmenging is verbroken. Na de afkondiging van de oprichting van het kalifaat in juni 2014 beklom de zelfbenoemde kalief, Abu Bakr al-Baghdadi, de preekstoel van de Grote Moskee in Mosul. Terwijl hij de congregatie toesprak, feliciteerde hij zijn strijders met hun spectaculaire successen bij het opeisen van grote delen van het grondgebied tussen Syrië en Irak, en hij verklaarde: “Deze gezegende opmars zal niet stoppen totdat we de laatste nagel aan de doodskist van de Sykes-Picot samenzwering hebben geslagen”. Later diezelfde maand bracht ISIS een video uit, The End of Sykes-Picot, waarin bulldozers symbolisch een deel van de grens tussen Oost-Syrië en Noord-Irak met de grond gelijk maakten. Dit ging ook gepaard met een slimme sociale mediacampagne met de hashtag #Sykespicotover. Het akkoord, en de beweerde ontbinding ervan, heeft een symbolisch karakter gekregen voor de groep, waardoor ISIS zichzelf kan positioneren als de enige levensvatbare postkoloniale, postnationale, zelfs post-Arabische staat.

Sykes-Picot is vandaag de dag zeker minder belangrijk dan veel commentatoren willen geloven, maar het dient wel als steno voor westers verraad, samenzwering, hebzucht en de impact van koloniale machinaties op het leven van lokale volkeren. Het verklaart ook voor een deel waarom Irak en Syrië vandaag de dag gebukt gaan onder verschrikkelijk geweld en onrust. Natuurlijk is de schokkende ontrafeling van beide landen niet simpelweg een direct gevolg van een 100 jaar oude koloniale overeenkomst, maar is deze ook grotendeels afhankelijk van de recente geschiedenis van rampzalige westerse interventie in het Midden-Oosten, met name de rampzalige invasie en bezetting van Irak in 2003 en de litanie van chronische mislukkingen die daarop volgde.

Het is verrassend hoeveel van onze lastige geschiedenis we moedwillig vergeten, waarbij we vaak doen alsof we niet weten welke schadelijke invloed het westen soms op de rest van de wereld heeft gehad. Maar het is cruciaal dat we de rol die het westen heeft gespeeld erkennen. Of het nu gaat om een eeuw geleden of een decennium geleden, de westerse bemoeienis met het Midden-Oosten betekent dat het vaak de architect van rampspoed is geweest en de kiem heeft gelegd voor toekomstig geweld, instabiliteit en mislukking, waar de volkeren van de regio nu de vruchten van plukken. Alleen door de historische schuld van verantwoordelijkheid te accepteren, kan het westen beginnen met het vinden van duurzame oplossingen.

 

Dit is een vertaling van het oorspronkelijk in het Engels verschenen artikelArchitects of Failure: 100 years of Sykes-Picot’, verschenen op Historytoday.com, op 16 mei 2016. De tekst is vertaald en gepubliceerd vanwege de gebeurtenissen in Israël en Palestina in 2023 en 2024. De dramatische gevolgen van Sykes-Picot en soortgelijk koloniaal denken zijn nog steeds te zien en te voelen.

Deel via: