Inleiding
Kumagusu Minakata (1867–1941) was een baanbrekende Japanse naturalist, etnoloog en homo universalis wiens natuurstudies Westerse, Chinese en Japanse wetenschap, folklore, en spiritualiteit omspanden. Zijn grotendeels autodidactische, creatieve, interdisciplinaire benadering, mede gevormd door het boeddhisme uit Wakayama en het shintoïsme, onderscheidde hem van zowel oosterse als westerse tradities.
Minakata’s nalatenschap ligt ook in zijn vermogen om wetenschappelijk onderzoek te verbinden met bredere sociale, spirituele en filosofische kwesties. Zijn geschriften, met veelal natuurstudies, bestaan zowel uit wetenschappelijke details als uit poëtische reflecties en tekeningen. Vandaag de dag lijken zijn ideeën relevanter dan ooit, resonerend met de discussies over de relatie van de mens met de natuur, identiteitspolitiek, queer studies en kritiek op kapitalisme en nationalisme.
Dit schrijven is geïnspireerd op het werk van Kumagusu Minakata, die met zijn werk een civilisatietheorie opbouwde met de slijmzwam als fundament. Hoewel dit misschien bij een eerste beschouwing merkwaardig lijkt, zeker vanuit een westers perspectief, vormde Minakata’s beschavingstheorie een alternatief op het 19e eeuwse sociaal darwinisme, waarbij Charles Darwins theorie van ‘natuurlijke selectie’ wordt versmald tot een kapitalistische politiek van de ‘Survival of the Fittest’. Met ander woorden: ook het westerse kapitalisme en neoliberalisme zijn mede gefundeerd op een culturele definitie van ‘natuur’.
Mijn essay is een pleidooi voor de schepping van een natuur, waarin de mens volledige verantwoording neemt voor de creatie van een humane wereld. Door kunst te definiëren als een scheppingsmythe (een scheppingsmythe is ten slotte al een vorm van poëzie of proza) onderzoek ik de kracht (ook de terugwerkende kracht) van kunst en haar media om een dergelijke natuur te scheppen.
De nalatenschap van Kumagusu Minakata fungeert als een katalysator om door middel van kunst de onderling gerelateerde begrippen van natuur, cultuur, ideologie, spiritualiteit en technologie te onderzoeken en te herzien.
De schepping van de westerse natuur
Links: Kumagusu Minakata, circa 1910, Kumano-regio, Wakayama. Rechts: De Zondeval’, Cornelisz van Haarlem, 1592
In het schilderij ‘De Zondeval’ van Cornelisz van Haarlem uit 1592 wordt het bijbelse verhaal van Adam en Eva in de tuin van Eden uit het boek Genesis afgebeeld. Hoewel dit verhaal over het algemeen wordt geïnterpreteerd als een reflectie op de menselijke verantwoordelijkheid en het bewustzijn van goed en kwaad, zie ik in dit proza vooral een schepping van het westerse natuurconcept: in het begin van dit verhaal bestaat er in de tuin van Eden geen onderscheid tussen mens en natuur. De tuin wordt beschreven als een plaats van harmonie, waar mensen, planten en dieren gelijkwaardig en in vrede samenleven. Totdat de mens ‘kennis’ verkrijgt, door te eten van de vruchten van de boom van kennis van goed en kwaad. Op dat moment grijpt God in en verbant de mens voor altijd uit de tuin van Eden. Vanaf dat moment zijn er in de wereld twee kampen: aan de ene kant een tuin met dieren en planten (natuur), en aan de andere kant, voor altijd gescheiden van de natuur, de mens met kennis (cultuur).
Dit scheppingsverhaal speelt zowel qua vorm als inhoud een centrale rol in dit essay. Het legt een fundamenteel aspect van het westerse natuurconcept bloot: de scheiding tussen mens en natuur. In dit concept wordt natuur gedefinieerd als een wereld zonder mens en zonder cultuur. De kritiek op deze relatie tot de natuur omschrijft dit natuurconcept als ‘antropocentrisch’. Dit kan verwarrend lijken, omdat de mens in het Bijbelse scheppingsverhaal niet in de natuur staat, maar erbuiten. De kritiek op het antropocentrisme richt zich echter op het idee dat de mens het centrum van alles vormt, omdat ‘de wereld’ uiteindelijk dienstbaar is aan de mens. Vanuit de bijbelse visie is de mens rentmeester van de natuur in opdracht van God, terwijl in het kapitalisme de natuur wordt gereduceerd tot een productiemiddel. In beide gevallen blijft de natuur onder beheer van de mens.
Een alternatief voor het antropocentrisme is het eco- of biocentrisme, waarin het ecosysteem als geheel centraal staat. Dit perspectief benadrukt de intrinsieke waarde van alle levensvormen en hun onderlinge afhankelijkheid, ongeacht hun nut voor de mens. Hierin wordt de mens niet boven de natuur geplaatst, maar als een gelijkwaardige component beschouwd.
Toch wordt ook in dit concept natuur gedefinieerd als een wereld zonder mens en zonder cultuur. Bovendien worden zowel de mens als de natuur in deze visie ondergeschikt gemaakt aan een ongedefinieerde hogere (natuurlijke?) orde waaraan beiden zich dienen te conformeren.
Ik denk dat Kumagusu Minakata een alternatief en relevant perspectief biedt dat zowel het antropocentrisme als het eco- of biocentrisme overstijgt.
Het scheppingsverhaal van De tuin van Eden illustreert hoe krachtig de creational myth is, als culturele vorm: het is namelijk in staat om een wereld te scheppen. De schepping van ‘de natuur’ door middel van dit verhaal heeft duizenden jaren stand gehouden in de westerse cultuur. Hoe werkt dat? Een scheppingsmythe creëert een wereld door te verhalen over de oorsprong van die wereld. Het is een paradoxale creatieve vorm; een scheppingsverhaal is een self-fulfilling prophecy, maar dan met terugwerkende kracht.
In mijn kunst en mijn denken over kunst speelt de scheppingsmythe een cruciale rol als culturele vorm die de essentie van poëzie, kunst en creatie omvat. Verhalen, gedichten, kunstwerken en ook wetenschap die duizenden jaren lang de ‘natuur’ opnieuw hebben voorgesteld, functioneren als ‘scheppingsmythen’. Kunst als een scheppingsmythe is niet alleen in staat om een andere voorstelling van de natuur te geven, maar ook om een andere natuur te creëren. Geen enkel scheppingsverhaal is universeel. Maar het scheppingsverhaal als culturele vorm, dat in staat is om een universum te creëren, is iets dat bij geen enkele gemeenschap ontbreekt.
Van Japan naar ‘het westen’ en terug naar Japan
Op 20-jarige leeftijd ging Kumagusu Minakata naar de VS, op zoek naar kennis over westerse methodologieën en de studie van de natuur, evenals kennis over de westerse cultuur als geheel, waarvan hij hoge verwachtingen had. Hij deed in 1887 onderzoek naar de lokale flora en fauna in Florida en verhuisde in 1892 naar Londen, waar hij tot 1900 studeerde in het British Museum. Tijdens deze langdurige verblijven vertrouwde hij op zelfstudie, veldwerk en correspondentie met vooraanstaande wetenschappers.
Na zijn terugkeer naar Japan in 1900 specialiseerde Minakata zich in de studie van slijmzwammen – organismen die de grens tussen plant, dier en schimmel overschrijden. Hij concludeerde, misschien tot zijn eigen teleurstelling, dat de bio-logische, binaire en reductionistische wetenschappelijke categorieën zoals man/vrouw, eencellig/meercellig, dier/plant en leven/dood irrelevant waren voor slijmzwammen of slechts van toepassing op specifieke geïsoleerde stadia van hun levenscyclus. Het resultaat van de classificatie binnen deze kaders zou paradoxaal genoeg hun unieke eigenschappen en daarmee hun bestaan ontkennen.
Natuur als beschavingsmodel
Wanneer we het concept van ‘natuur’ ter discussie stellen, is het naïef om aan te nemen dat het simpelweg aanroepen van de term ‘natuur’ een gemeenschappelijke basis creëert voor het bespreken van ‘haar’ eigenschappen. Een veronderstelde universele ‘natuur’ is problematisch omdat de concepten van universaliteit, zoals de geschiedenis heeft aangetoond, exclusief de ideologieën en technologieën weerspiegelen van de heersende machten.
Het Japanse woord bijvoorbeeld, dat verwijst naar een externe objectiveerbare natuur (shizen, 自然) werd pas in de jaren 1890 op grote schaal in Japan gebruikt. Kumagusu gebruikte shizen zelden, zelfs nadat het een gangbaar onderdeel van de alledaagse taal was geworden. Kumagusu’s concept van intrinsieke natuur krijgt vorm door zijn geschriften, maar zonder dat natuur als term een vaste vorm aanneemt.
Kumagusu zag dat het Westerse beschavingsmodel aan het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw werd gevormd als een analogie van ‘natuur’, door middel van het sociaal darwinisme. Hij zag dat het sociaal darwinisme ongelijkheid, kolonialisme en hiërarchieën van ras, klasse en gender rechtvaardigde als ‘natuurlijke’ uitkomsten van het aan Charles Darwin toegeschreven concept van ‘survival of the fittest. Dit versterkte Minakata’s overtuiging dat het westerse beschavingsmodel niet per se nastrevenswaardig was. Zoals ook bleek bij de tekortkomingen om de slijmzwam te onderzoeken, was het westerse model niet inherent superieur aan traditionele en inheemse kennissystemen zoals het boeddhisme, het shintoïsme en honzōgaku.[1]
Kumagusu Minakata werd geïnspireerd door de unieke, inductieve en eclectische natuur van slijmzwammen, die hem ertoe bracht een utopische theorie van beschaving te ontwikkelen. Hij daagde fundamentele concepten zoals ras, gender en nationaliteit uit en trok parallellen met de manier waarop slijmzwammen de darwinistische binaire tegenstellingen, categorisatie en hiërarchieën overstijgen. Minakata betoogde dat ware beschaving een collectieve en coöperatieve ontwikkeling vereist van wat hij ‘affectieve menselijke natuur’ noemde, wat intimiteit en wederzijds begrip benadrukt buiten hiërarchische structuren. Zijn kennis van (de geschiedenis van) het boeddhisme in Kumano, Wakayama (de regio in Japan waar hij was geboren en getogen), het shintoïsme en zijn kennis van de Japanse wetenschap (honzōgaku), vormden de ontwikkeling van zijn idealen, kennis, wetenschap en ethiek.
Minakata’s persoonlijkheid
Het lijkt erop dat Kumagusu’s motivatie om slijmzwammen te bestuderen voortkwam uit een intrinsieke nieuwsgierigheid – hij verzamelde al schimmels sinds zijn kindertijd – en de wens om van hen te leren. Kumagusu Minakata was autodidact maar sprak en las Duits, Engels, Latijn, Chinees. Hij correspondeerde met internationale wetenschappers en werd erkend door prominente Japanse politici, schrijvers, Boeddhistische monniken en shinto-priesters, maar ook door internationaal prominente wetenschappers, zoals William Bateson een van de grondleggers van de genetica.
Kumagusu Minakata had een sterke en uitgesproken persoonlijkheid, stond bekend om zijn opvallende en anachronistische kledingkeuze zoals kimono’s, bewust afwijkend van de mode van zijn tijd. Hij had een voorliefde voor alcohol, wat ook leidde tot anekdotes over zijn losbandige en impulsieve gedrag tijdens sociale bijeenkomsten. Minakata communiceerde op een directe en onconventionele manier. Hij was openhartig en bereid om controversiële onderwerpen te bespreken, vaak met humor en scherpe kritiek op sociale normen. Toch was hij bepaald geen ‘socialite’; zijn leven werd ook vaak gekenmerkt door isolatie en armoede. Hij verkoos een leven in de natuur en bracht veel tijd alleen door. Hij had verschillende liefdesrelaties, vaak met mannen, en deed niet geheimzinnig over dit aspect van zijn leven in geschriften en correspondentie. In de culturele geschiedenis van Japan werd homoseksualiteit tot op zekere hoogte en binnen bepaalde sociale klassen en contexten geaccepteerd, maar Minakata zal in de Verenigde Staten en Engeland van begin 20e eeuw ondervonden hebben dat er in het ‘verlichte’ westen nul tolerantie was en zelfs hardvochtige en gewelddadige repressie ten opzichte van homoseksualiteit. In Eiko Honda’s artikel “Minakata Kumagusu and the emergence of queer nature: Civilization theory, Buddhist science, and microbes, 1887–1892” [2] introduceert Honda het concept van ‘queer nature’ in relatie tot Kumagusu Minakata’s natuurconcept. Ze definieert ‘queer’ in deze context als een manier van kennen en ervaren van de natuur die traditionele epistemologische en hiërarchische structuren uitdaagt. ‘Queer nature’ nodigt uit tot een intieme en ervaringsgerichte benadering van de veelvoudigheid van de natuur, vooral de microbiële wereld. Kumagusu Minakata’s onafhankelijkheid en weigering om zich aan te passen aan de sociale verwachtingen van zijn tijd kan ik niet los zien van zijn voorliefde voor andere levensvormen die haaks leven op cultuurwetenschappelijke conventies: de slijmzwam.
De mythe van de machine
In dezelfde periode dat Minakata in Japan slijmzwammen bestudeerde, waren in Egypte Europese archeologen bij de piramides op zoek naar een machine. In West-Europa, zelf midden in de industriële revolutie, kom men zich moeilijk voorstellen hoe je een piramide zou kunnen bouwen zonder machine. Er werd aangenomen dat er een geavanceerde technologie of fysieke machine nodig was de piramides te bouwen. Maar die machine werd nooit gevonden. Opvallend genoeg betoogt Lewis Mumford in het boek The Myth of the Machine[3] dat de ‘machine’ die de piramides bouwde, wel bestond, maar dat die machine geen fysiek apparaat is zoals Westerse archeologen in de 20e eeuw aannamen. In plaats daarvan was deze ‘machine’ een zachte machine, bestaande uit wiskunde, taal, politiek, hiërarchie en menselijke arbeid, met ander woorden: de machine is een sociaal systeem. Met dit statement vervaagt Mumford de harde grenzen tussen de fysieke machine enerzijds en immateriële cultuur anderzijds. Hij benadrukt daarmee ook de recursiviteit tussen cultuur en de machine; ze definiëren elkaar, omdat ‘de machine’ (technologie) uiteindelijk net als ‘natuur’ een conditie vormt voor het menselijke bestaan en ontwikkeling.
De mythe van de natuur
Kunnen we Mumfords concept van ‘de mythe van de machine’ toepassen op de natuur? Wat als we afrekenen met het natuurconcept uit het bijbelse scheppingsverhaal, waarin natuur los staat van mensen en cultuur?
Wat als we erkennen dat ‘natuur’ bestaat uit wiskunde, taal, politiek, hiërarchie, menselijke arbeid en technologie? Dat ‘natuur’ een sociaal cultureel fenomeen is?
Het besef dat de grenzen en overlappingen tussen mens, machine en natuur het resultaat zijn van culturele definities, opent mogelijkheden voor een revisie van de natuur en een revisie van de relatie tussen mens en natuur. Het opent de deur naar een geïntegreerde visie en kritiek op de concepten ‘natuur’ en ‘technologie’.
De mythe van de natuur is een pleidooi voor de schepping van een creatieve natuur, waarin de mens eindelijk volledige emancipeert en verantwoording neemt voor de creatie van een humane wereld, of het falen daarin.
De woestijn, het oerwoud of de zee zijn als culturele concepten niet minder echt. Je kunt er nog steeds in verdwalen en als gevolg daarvan, er in sterven. (Mijn persoonlijke minimale vereiste voor de definitie van ‘natuur’)
Kumagusu Minakata’s ontologische en cognitieve politiek
Minakata was gefascineerd door de manier waarop slijmzwammen complexe problemen konden oplossen, zoals het vinden van de kortste route naar voedsel, zonder een centraal zenuwstelsel. Dit beschouwde hij als een voorbeeld van organische intelligentie die niet afhankelijk is van hiërarchie, maar die ontstaat uit samenwerking en wederzijdse afhankelijkheid. De slijmzwam functioneert als een collectief organisme, waarbij individuele cellen samenwerken voor het grotere geheel zonder een duidelijke top-down structuur. Voor Minakata symboliseerde dit een ideaal model voor menselijke beschaving, waarin wederzijds respect en samenwerking leidend zijn. Slijmzwammen zijn extreem flexibel en passen zich voortdurend aan veranderende omstandigheden aan. Dit weerspiegelde Minakata’s overtuiging dat zowel de natuur als beschavingen dynamisch moeten zijn en moeten kunnen veranderen om te overleven.
Minakata zag de natuur niet als een verzameling van afzonderlijke objecten, maar als een holistisch, met elkaar verbonden geheel. Elke levensvorm, hoe klein of onopvallend ook, droeg bij aan de balans en het voortbestaan van het ecosysteem. Hij verzette zich tegen het westerse en Japanse imperialistische idee dat de natuur een bron van grondstoffen is, bedoeld om door de mens geëxploiteerd te worden. Minakata combineerde zijn wetenschappelijke observaties met spirituele inzichten uit het boeddhisme en shinto. Voor hem had de natuur niet alleen een fysieke, maar ook een spirituele dimensie, waarin harmonie en respect essentieel waren.
Minakata zag de slijmzwam als een microkosmische weerspiegeling van hoe de natuur en de samenleving zouden moeten functioneren: dynamisch, verbonden, en zonder overheersende structuren. Zijn benadering bood een alternatief voor de dominante hiërarchische en exploitatiegerichte opvattingen van zijn tijd, met een focus op harmonie, samenwerking en wederzijdse afhankelijkheid. Voor Minakata was de slijmzwam niet alleen een biologisch wonder, maar ook een inspiratiebron voor een inclusieve en evenwichtige visie op het leven.
Kumagusu Minakata’s politieke betekenis
De leiders van het Meiji-regime (1868-1912) streefden naar de modernisering van Japan en het vestigen van een wereldmacht door westerse voorbeelden te volgen, vooral de industriële revolutie en de politieke en militaire systemen van Europa en Noord-Amerika. Dit proces wordt aangeduid als de ‘Meiji-modernisering’.
Tijdens de ‘Shinbutsu Bunri’-periode, een onderdeel van de Meiji-modernisering werd shinto hervormd tot een nationalistische versie, en gepromoot als de nationale religie om de Japanse identiteit te versterken. Boeddhisme, gezien als een buitenlands element, werd onderdrukt en gescheiden van shinto. Duizenden boeddhistische tempels werden vernietigd, terwijl shinto-heiligdommen werden aangepast aan de nieuwe nationalistische doctrine. Veel heilige bossen rondom tempels en heiligdommen werden gekapt om te voldoen aan de toenemende vraag naar landbouwgrond, hout en andere natuurlijke hulpbronnen. Deze ontbossing leidde niet alleen tot een verlies van ecologische diversiteit, maar ook tot het verdwijnen van de spirituele en culturele tradities die met deze bossen verbonden waren.
De Kumano-regio in Wakayama, rijk aan historische boeddhistische tempels en shinto-heiligdommen, speelde een belangrijke rol in dit proces. De regio had een lange geschiedenis van tolerantie en syncretische praktijken waarbij shinto en boeddhisme harmonieus samenkwamen. In tegenstelling tot de nieuwe staatsvorm van shinto, was de traditionele shinto polytheïstisch en syncretisch. Het kende een natuurlijke integratie met boeddhisme (Shinbutsu-shūgō), waarbij de kami (shinto-goden) en boeddhistische entiteiten gezamenlijk werden vereerd. Tempels en heiligdommen deelden vaak dezelfde ruimtes. Spirituele en ecologische waarden, zoals het vereren van natuurgeesten en het beschermen van heilige bossen (chinju no mori), stonden centraal. Shinto had geen gecentraliseerde organisatie of dogma.
Minakata, zelf afkomstig uit Wakayama, verzette zich tegen deze vernietiging, niet alleen vanuit een religieus of spiritueel perspectief, maar ook als vroege ecologist en milieuactivist. Hij zag het verlies van heilige bossen rondom shinto-heiligdommen als een bedreiging voor de biodiversiteit en een symbool van de destructieve modernisering. Deze bossen waren eeuwenlang onaangeroerd gebleven en fungeerden als reservaten voor unieke plant- en diersoorten.
Minakata schreef brieven, petities en essays waarin hij pleitte voor het behoud van deze bossen en de traditionele praktijken die de Japanse cultuur en natuur beschermden. Hij gebruikte zijn wetenschappelijke kennis over biodiversiteit en ecologie om zijn argumenten kracht bij te zetten. In veel gevallen leidde zijn activisme tot het behoud van heiligdommen en bossen die anders vernietigd zouden zijn.
De politiek van de scheppende vorm
In mijn beeld of verbeelding van Kumagusu Minakata, was hij zich bewust van de kracht van de ontologische en cognitieve politiek die door middel van een mythe van de natuur kan worden uitgespeeld.
Op de illustratie bovenaan dit essay zien we een foto van Kumagusu Minakata, uit 1912, genomen in de Kumano-regio van de provincie Wakayama, waarop hij schaars gekleed in het bos poseert met een sigaret in zijn mond. Voor niet-Japanners zou dit beeld de indruk kunnen wekken van een typische Japanner die in harmonie met de natuur leeft, of zelfs van een ‘nobele wilde’[4] die dichter bij de natuur staat dan ‘de westerling’.
Toch creëert Minakata hier een nieuwe werkelijkheid. Volgens Yuto Yabumoto[5] die Kumagusu Minakata vooral als een kunstenaar beschouwt, kan dit zelfportret van Minakata worden gezien als een vorm van zijn performance-kunst. Ik denk dat de geportretteerde voor zowel de Japanse als de niet-Japanse kijker even exotisch is. En ik denk dat ook hier Kumagusu Minakata laat zien in hoeverre hij de kracht van ontologische en cognitieve politiek van de creatieve mythe begrijpt, en toepast. Door de natuur opnieuw te creëren, begon hij de recursieve loop van individuele cognitie en perceptie, cultuur, natuur en technologie te ontrafelen. Kumagusu Minakata’s natuur kreeg vorm door zijn empathische en rationele genialiteit, zijn eclectische en non-conformistische persoonlijkheid, en zijn transdisciplinaire creatieve methode, waarin kennissystemen zoals het boeddhisme, shintoïsme, honzōgaku en de westerse wetenschap werden geïntegreerd. Ik betwijfel of hij ooit had kunnen bedenken hoe groot en blijvend zijn invloed zou zijn op de Japanse populaire, kritische, culturele, spirituele en wetenschappelijke gedachten.
Terwijl ik slechts aan de oppervlakte krab van het nalatenschap van Kumagusu Minakata, voel ik me vereerd om getuigenis af te leggen van zijn nalatenschap, deze zelf te omarmen en anderen aan te moedigen hetzelfde te doen. In de westerse cultuur blijft Kumagusu Minakata grotendeels onbekend, wat ons allemaal een beetje armer maakt dan we zouden moeten zijn.
Dit essay is geschreven tijdens een praktijkgerichte, creatieve onderzoeksresidentie in Japan in 2024. Het onderzoek is geïnspireerd door de idiosyncratische Japanse natuuronderzoeker, etnoloog en folklorist Kumagusu Minakata (1867-1941). De residentie is in Kii Tanabe, Wakayama, een natuurgebied waar Kumagusu Minakata werd geboren en waar hij werkte, en waar het Minakata Kumagusu Museum en de archieven zich bevinden.
Gesponsord door Kinan Art Week en het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie NL
Met speciale dank aan Eiko Honda voor het delen van haar briljante artikel: Minakata Kumagusu and the emergence of queer nature: Civilization theory, Buddhist science, and microbes, 1887–1892.
Speciale dank aan Yuto Yabumoto, Yukiko Shikata en Karasawa Taisuke voor het delen van hun gedachten over Kumagusu Minakata.
[1] Honzōgaku (本草学) is een traditionele Japanse wetenschap, met Chinese fundamenten, die zich richt op de studie van planten, kruiden, en medicijnen.
[2] Honda, Eiko. Minakata Kumagusu and the emergence of queer nature: Civilization theory, Buddhist science, and microbes, 1887–1892. Aarhus University, 2022. Available at: https://www.chikyu.ac.jp/publicity/events/symposiums/no16/speaker/d5-1.html
[3] Lewis Mumford, The Myth of the Machine: The Pentagon of Power (New York: Harcourt Brace Jovanovich, 1970), 5-10.
[4] De term ‘noble sauvage’ (nobele wilde) werd geïntroduceerd door de Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau in zijn werk Discours sur l’origine et les fondements de l’inégalité parmi les hommes (1755).
[5] Yuto Yabumoto, Kinan Art Week Executive Committee Chairman / General Producer en Minakata-onderzoeker. Zie https://kinan-art.jp/en/members/