De toekomst is onzeker. Er lijken grote gevaren op ons af te komen. Klimaatverandering en bijbehorende kantelpunten zouden nog in de 21e eeuw voor miljarden doden en een totale economische ineenstorting kunnen zorgen. Toch gaat de uitstoot van broeikasgassen niet omlaag, en komen overheden hun beloftes voor natuurbescherming niet na. Tegelijkertijd grijpt militarisme en despotisme om zich heen, golvend op de belofte ‘to Drill, Baby, Drill’.
Het is duidelijk: klimaatpolitiek staat onder druk. Veel politici en burgers vinden andere dingen, op dit moment, belangrijker. Een paar jaar uitstel – of zelfs afstel – van milieubeleid betekent niet het einde van de wereld, toch? Immers, milieuactivisten roepen al decennia dat de wereld bijna vergaat. En het is altijd ‘bijna’, het is nog nooit gebeurd. Maar terwijl de weerstand tegen milieubeleid in 2024 definitief vorm heeft gekregen in de Europese en Amerikaanse politiek, heeft onzekerheid voor de toekomst wel degelijk om zich heen gegrepen. Waar gaat het met de mensheid naartoe?
Een van de aantrekkelijkste antwoorden op deze vraag is geformuleerd door het ‘ecomodernisme’, het idee dat we door volle overgave aan de technologie zowel onze samenlevingen als de natuurlijke wereld kunnen redden. Ecomodernisten vinden, soms terecht, dat de grote uitdagingen van de 21e eeuw overdreven worden. Een van de beroemdste ecomodernisten is de Amerikaanse milieuactivist Stewart Brand. Volgens Brand is er eigenlijk geen reden voor paniek. Onze angsten over de toekomst van de menselijke beschaving zijn volgens hem schromelijk overdreven: “These days, everything the public frets about gets elevated to where it has to be seen as an ‘existential threat’ to civilization” [Tegenwoordig wordt alles waar het publiek zich zorgen over maakt opgeblazen tot een ‘existentiële dreiging’]. We denken volgens Brand vooral aan de menselijk beschaving als we bang zijn voor het einde ervan – en als we een schuldige zoeken voor haar ondergang.
Brand ziet de oorzaak voor onze obsessie met het einde van de menselijke beschaving in de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki. Sindsdien kunnen we, als mensheid, niet meer wegkijken van de mogelijkheid dat we onze eigen ondergang inluiden. Het is een angst die ons volgens Brand vergiftigt. We zijn zo bezig met het mogelijke einde van de menselijke beschaving dat we vergeten onszelf de vraag te stellen: maar wat als de menselijke beschaving níet vergaat?
Het is een aantrekkelijke gedachte: wat heeft de verre toekomst de mensheid te bieden? Waar gaan we heen als we onszelf niet over de kling jagen? In de ogen van Brand verlamt de schromelijk overdreven angst voor de menselijke toekomst ons: er is geen enkel bewijs om aan te nemen dat de existentiële dreiging zo groot is als we denken. Als we kijken naar geschiedenis gaan beschavingen altijd ten onder, na gemiddeld 336 jaar, maar de menselijke beschaving blijft steeds bestaan: “de mensheid heeft al veel meegemaakt, maar de mensheid blijft bestaan”. Het is een fijne, geruststellende gedachte. Ik zou ook willen het zo simpel was. Het is alleen jammer dat Brands onderbouwing vol zit met drogredeneringen, denkfouten, en speculatieve aannames.
Denkfout
Laten we beginnen bij de simpelste denkfout. Het is zin die we allemaal kennen: resultaten uit het verleden geven geen garantie op de toekomst. Het feit dat over de afgelopen vijfduizend jaar menselijke samenlevingen – op globale schaal – groter, complexer, en invloedrijker zijn geworden betekent niet dat het altijd zo zal blijven. Zijn de uitdagingen waar we nu voor staan mogelijkerwijs niet groter, of simpelweg anders?
Niet alle bedreigingen voor de toekomst zijn immers van dezelfde orde. Zo is het uitsterven van de mens door een neerstortende komeet een andere zorg dan de angst voor een kernoorlog. AI brengt weer een andere dreiging met zich mee, variërend van mogelijke uitsterving (niet zo’n grote kans) tot grote politieke onrust (groot risico). Klimaatverandering en het ineenstorten van biodiversiteit is weer een ander verhaal: daar gaat het misschien helemaal niet om het uítsterven van de mens, maar meer om het onnoemelijke leed dat we ons nageslacht en de natuurlijke wereld aandoen. Al deze zorgen platslaan onder de noemer ‘overtrokken’ is een misleidende vorm van geruststelling.
Foute aannames
Toch is de zoektocht naar valse geruststelling in het verleden niet de grootste makke van Brands verhaal. De grootste problemen zitten in een aantal foutieve – of op zijn minst oppervlakkige – aannames over menselijke samenlevingen, hun impact, en de schaal van de uitdagingen die we in de 21e eeuw het hoofd zullen moeten bieden.
Een eerste voorbeeld: slechts twee maanden na de bommen op Hiroshima en Nagasaki observeerde John Hersey dat de overlevenden alweer aan het werk waren, en dat de stad herboren was als gemeenschap. Brand trekt hier een opvallende les uit: de echte les die de Tweede Wereldoorlog ons leert is dat menselijke samenlevingen altijd terugveren, zelfs van totale vernietiging. Steden zijn de meest robuuste dingen die mensen maken. En de menselijke beschaving als geheel vergaat niet. Brands conclusie is werkelijk bizar – optimisme zoeken waar nederigheid gepaster zouden zijn. Ten eerste zijn ongepaste, kille beschrijving van Hiroshima en Nagasaki. Natúúrlijk waren de overlevenden van Amerika’s kernbommen weer aan het werk: ze moesten immers overleven. Moeten we dat zien als een teken van weerbaarheid van de stad?
Ongefundeerd optimisme
Maar de werkelijke drogredenering volgt nog: een kernoorlog zou verschrikkelijk zijn, zegt Brand, maar het zou niet het einde van de menselijke beschaving zijn: we veren simpelweg altijd terug. Het is ongefundeerd optimisme. Vrijwel alle experts zijn het erover eens, een echte, escalerende kernoorlog betekent het einde van de menselijke beschaving. Lees het toegankelijke boek ‘Nuclear War: A Scenario’ van Annie Jacobsen maar eens. Binnen een dag zouden honderden miljoenen mensen dood zijn, binnen een half jaar het merendeel van de wereldbevolking. En het echte leed moet dan nog komen: door de grote hoeveelheid stof en puin die in de lucht terecht komen bij een kernoorlog zou de aarde in een jarenlange ‘kernwinter’ terecht komen. Planten zouden niet groeien, landbouw zou onmogelijk worden, tienduizenden diersoorten sterven uit. Het is maar de vraag hoeveel mensen deze periode zouden overleven – en wat voor wereld er voor ze over zou zijn als het stof is neergedaald.
Twee kernbommen op steden van een land dat verder in staat was om de overlevenden van voedsel en ondersteuning te voorzien, geven geen goed beeld van de consequenties van een kernoorlog die alle voedselsystemen van de wereld zal uitschakelen. Brands onderschatting van de impact van een kernoorlog is tekenend voor de denkfouten in de rest van zijn stuk. Aan de hand van geïsoleerde voorbeelden trekt hij grote, ongefundeerde conclusies.
Complexiteit en weerbaarheid
Het gaat dus fout als Brand van kleine voorbeelden naar grote voorspellingen redeneert, maar het gaat ook fout als Brand vanuit grote systemen zelf denkt. “Velen denken dat de wereldbeschaving fragiel moet zijn, omdat ze zo complex is”, stelt Brand. Hij is het er niet mee eens. Juist die complexiteit is wat de menselijke beschaving zo weerbaar maakt. Ze bestaat uit vele verschillende samenlevingen, die allen zonder elkaar zouden moeten kunnen overleven.
Op zich is er niets mis met de gedachte dat complexiteit weerbaarheid geeft. Dat is immers wat de natuur vaak zo stabiel maakt. Brand haalt niet voor niets de Gaia-theorie aan: in de natuur stabiliseert een enorm complex samenspel van processen zichzelf. Toch zijn ook hier twee gevaarlijke aannames. Ten eerste: ook complexe systemen kunnen in elkaar storten. Als ze buiten de condities terecht komen waarin ze zichzelf stabiliseren, kunnen haar processen elkaar juist uit elkaar gaan spelen. Dit is de grote angst voor kantelpunten in het klimaatsysteem – zoals het afremmen van de Golfstroom waar ook Brand aan refereert.
Ten tweede is er ook een fundamenteel verschil tussen de moderne, hoogtechnologische menselijke samenleving en natuurlijke complexe systemen. Natuurlijke systemen zijn niet direct ingericht op efficiëntie, onze systemen wel. In natuurlijke ecosystemen is namelijk een belangrijke rol weggelegd voor ‘redundancy’, overbodigheid. Veel processen en functies worden op verschillende wijzes ingevuld door verschillende organismen. Juist die overbodigheid ontbreekt steeds vaker in veel menselijke systemen. Zo is onze bananenproductie afhankelijk van een enkele bananensoort die vatbaar is voor ziekten, en is de hele logistieke bevoorrading van de wereld afhankelijk van een kwetsbaar en geoptimaliseerd proces. Misschien kunt u zich de gevolgen voor de wereldhandel van een enkele vastgelopen tanker in het Suezkanaal nog herinneren. Is onze complexe samenleving echt zo robuust als zure landbouwgronden en uitstervende insectenpopulaties onze voedselvoorziening in gevaar brengen?
De technosfeer
Het is het soort simplistisch, apolitiek denken dat Brands voorstel van een planetaire beschaving zo gevaarlijk maakt. We moeten, volgens hem, onze ‘onvolwassen technosfeer’, die schade aan de natuur toe brengt en onszelf in gevaar brengt, vervangen met een ‘volwassen technosfeer’, een technosfeer die CO2-concentraties in de atmosfeer naar beneden brengt en het klimaat stabiliseert.
Daarmee zet Brand de deur open naar allerlei speculatieve technologieën om het klimaat te stabiliseren. Maar zoals Maarten Hajer en ik betogen in ons nieuwe boek, al onze hoop vestigen in dit soort technologieën is niet meer dan magisch denken. Brand – en velen met hem – gaat veel te makkelijk voorbij aan de grondstoffenkosten van zulke grootschalige infrastructuur. Ook lijkt hij ons milieuprobleem te zien als enkel een probleem van CO2 concentraties. Maar de werkelijke problemen zijn groter. Niet voor niets spreken veel experts van een triple crisis: grondstoffen, biodiversiteit, en klimaat. En die crisissen verweven zich: grondstoffenwinning zorgt voor uitstoot, onze technosfeer beschadigt biodiversiteit, en politieke en militaire belangen zullen altijd een grote rol spelen. De grootste vraag voor de 21e eeuw zal zijn hoe de mensheid – en de natuurlijke wereld – deze samensmeltende, elkaar-versterkende, uitdagingen het hoofd gaat bieden. Een grote ontregeling is inmiddels onafwendbaar.
Technologie zal een rol moeten spelen in het oplossen van onze problemen – misschien dat zelfs ‘geo-engineering’ technologieën het klimaat op planetaire schaal zullen moeten stabiliseren. Maar het idee dat een volwassen technosfeer – zonder grote culturele, politieke veranderingen en grootschalig verminderen van consumptie – onze planeet kan stabiliseren is een gevaarlijke droom die afleidt van de belangrijke keuzes die we moeten maken.
Toch is het grootste probleem met Brands verhaal veel simpeler. Het denken in termen van ‘de menselijke beschaving’ is gevaarlijk oppervlakkig; het is bijna amoreel. Het ís helemaal niet de ‘existentiële angst’ voor de toekomst van de mensheid als geheel waar mensen het meest bang voor zijn – en het is zeker niet díe angst die mensen de komende decennia zou moeten motiveren. In ons eigen leven bestaat ‘de menselijke beschaving’ simpelweg niet. We leven in veel verschillende samenlevingen, die allemaal hun eigen doel hebben, hun eigen uitdagingen, en hun eigen begrip van wat er eigenlijk echt toe doet in het leven. Als het succes van de menselijke beschaving de graadmeter van succes is, vallen allerlei belangrijke overwegingen in het echte leven van mensen weg. Vrijwel alle politieke vragen die er vandaag de dag toe doen worden betekenisloos.
‘De menselijke beschaving’
Stel je voor: om de menselijke beschaving over 5000 jaar zo groot, complex, en ‘succesvol’ mogelijk te maken, uitgewaaierd over honderden planeten, meesters van het universum, is de beste keuze om de komende tweehonderd jaar onder de duim van gewetensloze dictators te leven. Mensen met een andere mening worden vermoord, alleen technologische vooruitgang doet ertoe. Bestaande machtsstructuren worden uitvergroot, racisme en seksisme voeren de boventoon. Volgens de logica van ‘de menselijke beschaving’ is dit een goede deal. Immers, al het leed in het heden wordt gecompenseerd door de vele miljarden mensen die in de toekomst nog zullen leven. Toch voelt die redenering krom. Ik vermoed dat de meeste mensen niet bereid zouden zijn om deze ruil te maken. Ik ben dat in ieder geval zeker niet. Hoeveel leed in de nabije toekomst kunnen we rechtpraten op basis van een – speculatieve(!) – hoop over de toekomst, op basis van de belofte van ‘de menselijke samenleving’? Je hoort het Elon Musk al zeggen om zijn eigen macht en leugens te rechtvaardigen.
Misantropie
Het is een rare paradox. Brands wereldbeeld is compleet antropocentrisch, want het enige wat er toe doet is de toekomst van de menselijke beschaving. Andere vormen van leven, de natuurlijke wereld, ze dienen enkel ter meerdere eer en glorie van de mensheid. Tegelijkertijd doet Brands verhaal bijna misantropisch aan. Het leed van mensen op dagelijkse basis, oorlogen, onrechtvaardigheid, en de verbinding die mensen voelen met hun samenleving of cultuur, ze doen er niet toe zo lang ‘de mensheid’ ‘succesvol’ blijft.
Brand maakt de fout om zijn eigen wereldbeeld te projecteren op de rest van de wereld. De ‘planetaire’ beschaving die hij voorstaat is het uitvloeisel van zijn eigen dromen. Hij is uiteindelijk een witte Amerikaanse man uit de twintigste eeuw die alleen denkt binnen zijn kaders, binnen zijn eigen visie op wat een succesvolle menselijke beschaving is. Zo lang er ergens maar mensen overleven om de technologie en de grip van de mens op de natuurlijke wereld te versterken, komt het allemaal wel goed. Maar voor veel van ons zou dat helemaal niet de graadmeter van succes moeten zijn. Hoezeer de techbro’s ons het ook proberen aan te praten terwijl ze zelf bunkers kopen voor als de wereld ten onder gaat, ‘de menselijke beschaving’ is niet automatisch het hoogste doel.
Brand is een legende in activistische cirkels: love him or hate him. Al decennia waarschuwt Brand tegen al te groot pessimisme, en roept hij op tot anders nadenken over wat het betekent om milieuactivist te zijn. Voor Brand zijn de uitdagingen groot, maar ligt de oplossing niet in het afschrijven van hoogtechnologische pogingen de natuurlijke wereld te beheersen. Het Ecomodernistische Manifesto, waar hij medeauteur van was, verwoordt het als volgt: “we affirm one long-standing environmental ideal, that humanity must shrink its impacts on the environment to make more room for nature, while we reject another, that human societies must harmonize with nature to avoid economic and ecological collapse” [vrij vertaald: we bevestigen één milieu-ideaal, dat de mensheid haar impact op het milieu moet verminderen, terwijl we een ander ideaal verwerpen, dat mensen in harmonie met de natuur moeten leven om economische en ecologische ineenstorting te voorkomen].
Een planetaire visie is een mooie droom, het idee van één gedeelde mensheid met een gedeelde lotsbestemming is een machtig verhaal. Maar het doet af aan de grote geopolitieke machtsverschillen, aan de versnippering van wereldbeelden, en vooral: het legitimeert allerlei bizarre en gevaarlijke politieke keuzes in naam van een verbeelde menselijke beschaving.
Optimisme is een krachtige eigenschap. En er is echt genoeg om moed uit te putten. Maar met het apolitiek droomdenken komen we nergens. Alhoewel, vermoedelijk zien de techfascisten er wel brood in.
Jeroen Oomen reageert op deze tekst van Stewart Brand: Eindeloze Wereld.