Fundamentele domheid
Niks gaat zoals verwacht. De economie kraakt en zucht, maar de arbeidsmarkt geeft geen krimp. Inflatie heeft in stagnatie weer een vriendje gevonden. Vladimir Poetin is definitief van het padje. In zijn dromen staat hij binnenkort aan de Noordzee, voorbij de Dnjepr, Donau en Rijn. De NAVO breidt ineens uit naar het Noorden, als Recep Erdogan ten minste Koerden krijgt uitgeleverd vanuit Helsinki en Stockholm. Donald Trump verliest plotseling zijn glans, en slaat vol wrok nog meer agressieve wartaal uit. Xi Jinping vindt zijn baan te plezierig om een derde termijn te laten lopen, en kijkt steeds verlekkerder naar dat kleine eilandje voor de Chinese kust. Intussen doet het klimaat waar het zin in heeft, helemaal ‘high’ vanwege een enorme overdosis CO2 en methaan. Het wordt daardoor in Qatar in november en december nog warmer dan wat vroeger normaal leek, terwijl gastarbeiders in erbarmelijke omstandigheden blijven bezwijken, maar dat mag de voetbalpret niet drukken. In Nederland hebben wij onze eigen malloten, die hardop in en vanuit de Tweede Kamer dromen van bestormingen en tribunalen. Je zou haast gaan denken dat een mondiale reptielenregering nog zo’n slecht idee niet zou zijn.
In economenjargon is sprake van fundamentele onzekerheid. Onverwachte gebeurtenissen volgen elkaar in hoog tempo op. Het begrip risico kan het raam uit. We kunnen kansrekenen tot we een ons wegen, maar uiteindelijk loopt het toch weer allemaal heel anders. De vermoedelijk grootste econoom aller tijden, John Maynard Keynes, was al bovenmatig geïnteresseerd in het fenomeen fundamentele onzekerheid en de economische consequenties daarvan. In de vele decennia na zijn dood hebben post-Keynesianen daar boeken en tijdschriften over volgeschreven. En zij zijn de enige niet. Ook bijvoorbeeld beslistheoretici en gedragseconomen bijten hun tanden stuk op dat moeizame verschijnsel van fundamentele onzekerheid, hoe dat verschilt van ambiguïteit en risico, en wat dat doet met mensen. De inmiddels goeddeels vergeten Donald Rumsfeld speelde ook hardop met dergelijke bespiegelingen toen hij sprak over dat wij niet kunnen weten wat wij niet weten. Helaas: de homo sapiens is niet geprogrammeerd om daar soepeltjes mee om te kunnen gaan. En dat geldt – mutatis mutandis – ook voor economieën en samenlevingen.
In tijden van fundamentele onzekerheid, en dus eigenlijk altijd, vergt omgang daarmee ten minste een andere attitude in en een andere inrichting van de samenleving. Die andere attitude paart flexibele beweeglijkheid aan een lange-termijnoriëntatie. Omdat wij niet kunnen weten wat wij niet weten – en wij dat weten – moeten wij voorbereid zijn op wat wij niet weten. Dat impliceert dat wij onszelf niet op de korte termijn moeten vastzetten in deze of gene richting op basis van deze of gene risicotaxatie, maar dat wij de flexibiliteit moeten inbouwen om op lange termijn beweeglijk in te kunnen spelen op ongeweten omstandigheden. Dat kan door economie en samenleving anders in te richten. De winst die op korte termijn kan worden geboekt met een strakke inrichting die de efficiëntie maximaal opschroeft, gaat gepaard met een kwetsbare rigiditeit die snel en radicaal aanpassen een onmogelijkheid maakt. In plaats daarvan moet overbodigheid worden ingebouwd, bijvoorbeeld in de vorm van buffercapaciteiten en alternatieve aanvoerlijnen. Dat is vandaag duur, maar morgen een reddingsboei. Het eenvoudige voorbeeld van de strak-krappe IC-capaciteit laat zien hoe moeilijk wij dat vinden. De homo sapiens kampt met een hardnekkige vorm van fundamentele domheid.
Alleen de eeuwige hoop dat technologische innovatie uiteindelijk alles op tijd zal oplossen, zal niet voldoende zijn. De homo sapiens zal ook zichzelf moeten vernieuwen. Die moet die fundamentele domheid van zich afgooien om adequaat om te kunnen gaan met fundamentele onzekerheid. Dat zal niet meevallen.