Zelftesten kunnen de afvalberg van de gezondheidszorg helpen verkleinen in plaats van vergroten
Bloed-, urine- en DNA-testen, zwangerschapstesten, covid-testen, glucose-testen: we beschikken over een toenemend aantal medische hulpmiddelen. Die belanden vaak na eenmalig gebruik in de prullenbak. Toch ben ik er de voorbije jaren van overtuigd geraakt dat de ontwikkeling van technologische (wegwerp)artikelen de afvalberg van de medische sector kunnen doen verkleinen en niet vergroten. Dit kan misschien tegenstrijdig klinken. Dus sta me toe om uit te leggen wat ik daar precies mee bedoel.
Om te beginnen heb ik het niet over producten zoals chirurgische maskers en handschoenen, maar over hulpmiddelen voor diagnose en behandeling. Veel van die ‘wegwerptesten’ zijn uitgevonden als alternatief voor complexere testen in medische laboratoria. En in die laboratoria zouden ze ook een ecologische voetafdruk veroorzaken. Dat komt door de productie van de dure analysetoestellen en de niet-herbruikbare recipiënten die noodzakelijk zijn, maar ook doordat ze grotere hoeveelheden analyseproducten (reagentia) nodig hebben om de testen uit te voeren. Dat gaat weliswaar maar om milliliters per test in het labo. Maar in een wegwerptest spreek je van nanoliters: toch meteen een miljoen keer minder. Op het niveau van de hele geneeskundige sector telt dat door.
Het zou al veel beter zijn als we dergelijke testen niet na eenmalig gebruik moeten weggooien, maar een aantal keer kunnen hergebruiken. Denk aan de suikerprik die diabetespatiënten dagelijks bij zichzelf moeten afnemen. Tot enkele jaren geleden was de enige optie om daar telkens een nieuwe teststrip voor te gebruiken. Ondertussen bestaan er speciale pleisters met ingebouwde sensoren die pas na een week of langer vervangen moeten worden. De belangrijkste bezorgdheden bij ontwikkelaars van herbruikbare testen zijn de betrouwbaarheid en het vermijden van contaminatie. Hierin kan chiptechnologie een belangrijke volgende stap zijn.
Bij de ontwikkeling van zogenaamde ‘lab-on-chip’-oplossingen kan je op microscopisch niveau allerlei functies bouwen die je ook in grote analysetoestellen terugvindt. Je krijgt dan een kleine chip waarmee je bijvoorbeeld bloed- of DNA-stalen kan filteren en analyseren. Je kan deze chips tussen twee testen ook spoelen, zodat je een chip kan gebruiken voor veel meer metingen dan een eenvoudigere wegwerpstrip. Je krijgt met andere woorden veel van de kwaliteiten van de complexe labo-testen, maar dan met de duizenden malen kleinere hoeveelheden testmateriaal. Lab-on-chip-toepassingen bestaan al als prototypes en voor specifieke toepassingen, en zijn dus zeker geen sciencefiction.
Een andere piste die je voor sommige toepassingen kan bewandelen, is om ervoor te zorgen dat er helemaal geen staalafname meer moet gebeuren en geen analyseproducten meer nodig zijn. Denk aan de sensorclips die je in het ziekenhuis (of in het fitnesscentrum) op je vinger zet om het zuurstofgehalte in je bloed te meten. Dergelijke sensoren maken gebruik van infrarood licht en spectroscopie. Ook voor diabetespatiënten zit zo’n optische oplossing eraan te komen en zal de bloedprik – met alle bijhorende producten die in de afvalstroom terechtkomen – in de toekomst hopelijk niet meer nodig zijn. En hetzelfde geldt voor een hele reeks andere aandoeningen en toepassingen.
Een belangrijke kanttekening bij al deze ontwikkelingen is wel dat de technologische sector en productieketen dan ook duurzaam moeten zijn. Hoewel de ICT-sector nog maar pas écht aan het nadenken is over duurzaamheid, zie ik ook daar al belangrijke stappen voorwaarts. Dit sterkt me in mijn overtuiging dat chiptechnologie en (al dan niet ogenschijnlijke) wegwerpartikelen wel degelijk helpen om de afvalberg van de gezondheidssector te verkleinen.