Historici en de toekomst van AI

De groei van AI-systemen in de afgelopen jaren is indrukwekkend, zowel qua omvang als qua tempo. LLM- en AI-programma’s zijn niet langer de typische hoogstandjes uit sciencefictionfilms, maar worden sinds kort direct en op grote schaal toegepast in talloze online diensten. Generatieve AI is een gamechanger en de mogelijkheden die het gebruik ervan in combinatie met kwantumcomputing met zich meebrengt zijn niet te voorspellen.

Nu zijn de AI-technologieën beschikbaar gemaakt voor het publiek voor uiteenlopende taken. Onze productieprocessen en consumptiepatronen evolueren langzaam naar een holistische integratie met AI. Hoe we deze verandering in goede banen kunnen leiden is een kwestie van beleid. De acties van particuliere bedrijven die met en door middel van AI-systemen werken, zullen gereguleerd moeten worden om ervoor te zorgen dat ze voldoen aan een bestaand en groeiend corpus van fundamentele mensenrechten, met name wat betreft de vrijheid van meningsuiting. Een andere interessante discussie gaat waarschijnlijk over de rol die AI zal spelen in beleidsvorming en verkiezingsprocessen.

Ook academici worden geconfronteerd met de opkomst en overheersing van AI. Ons onderzoek en onderwijs hebben een nieuwe wending gekregen door de introductie van AI-tools. Enerzijds is het mogelijk geworden om grote hoeveelheden gegevens, bronnen en informatie op nieuwe betekenisvolle manieren te verwerken. Aan de andere kant is de uitdaging verschoven naar het vinden van nieuwe manieren om kritisch denken en begrip te stimuleren bij studenten die de neiging kunnen hebben om in AI afkortingen te zien en te vinden voor hun intellectuele groei.

Historici staan voor vergelijkbare uitdagingen, maar zullen het voorrecht hebben om de resultaten van de impact van AI achteraf te beoordelen, wanneer na verloop van tijd de volledige omvang van de door deze technologie teweeggebrachte transformaties zichtvaar zijn geworden. Op dit moment, dit overgangsmoment, richt de historische wetenschap zich op een verkenning en een kritische beoordeling van een paar kenmerken van de ontwikkeling van AI-systemen.

Historici van de moderne tijd zijn geïnteresseerd in de parallellen tussen de ontwikkeling van hedendaagse AI-systemen en de intellectuele, artistieke en wetenschappelijke speculatie over groter-dan-menselijke rationaliteit, die vanaf de Renaissance op gang kwam. Kevin Padraic Donnelly, bijvoorbeeld, schetst een diepgaande geschiedenis van AI die meerdere eeuwen beslaat en legt uit hoe een steeds antropocentrischer wereldbeeld hand in hand ging met veranderende percepties van intelligentie. Tegelijkertijd ontstonden er innovatieve visies op en toepassingen van beschikbare technologieën. Historici uit de 18e en 19e eeuw hebben dit punt verder uitgewerkt en de opkomst van kunstmatige intelligentie en visies op computationele creativiteit in de lange Verlichting en in het Victoriaanse tijdperk bestudeerd. Deze analyses benadrukten ook de rol van normen, principes en ethische kompassen bij het vormgeven van kunstmatige manieren van redeneren en modelleerden deze op bepaalde menselijke relaties in een bepaalde historische context. Cultuurhistorici zijn ook geïnteresseerd in de rol van het modernisme bij het creëren van beelden en voorstellingen van AI. Literatuurwetenschappers uit de 20e eeuw hebben hierop voortgeborduurd door ons te vertellen wat we kunnen leren van de techno-wetenschappelijke benaderingen en verhalen die kenmerkend zijn voor de hedendaagse consolidatie van gemechaniseerde en geautomatiseerde samenlevingen en productiewijzen.

Michael Wooldridge heeft bijvoorbeeld in zijn korte geschiedenis van AI heel goed uitgelegd hoe afhankelijk de ontwikkeling van AI uiteindelijk is geweest van plotselinge en onvoorspelbare technologische verbeteringen. Anderen, zoals AI-pionier Eugene Charniak, hebben gewaarschuwd voor het gebrek aan uniform succes dat moderne deep learning-benaderingen lijken te laten zien. Meer recentelijk houden historici zich bezig met de onderlinge verbanden tussen AI-systemen en beleid, waarbij ze wijzen op de riskante overlappingen tussen de toepassing en controle van AI en soevereiniteit en het functioneren van democratische instellingen.

Voor mij, als milieuhistoricus, is een van de meest dwingende kwesties het proberen te begrijpen van de sociaalecologische impact die de opkomst van AI-gestuurde systemen heeft achtergelaten en nog zal achterlaten. Techgiganten zoals Google hebben pas onlangs bekendgemaakt welke impact hun servers hebben op cruciale hulpbronnen zoals water. De servers van Google verbruiken meer dan twee miljard liter water per jaar en putten daarmee een hulpbron uit die steeds schaarser zal worden. Maar er is meer dan dat. De exponentiële toename in het gebruik van AI-systemen zal een piek in de operationele capaciteit van superservers betekenen, wat op zijn beurt een verdere aanslag zal plegen op een delicaat milieu-evenwicht tot het punt dat de hele watercyclus op aarde in gevaar dreigt te komen. De voorspellingen zien er niet gunstig uit.

Ik ben een voorstander van verstandig gebruik van AI, omdat het een reeks verschillende en moeilijke taken in ons dagelijks leven, werk en onderzoek vergemakkelijkt. AI-systemen bieden een ongelooflijk nuttige linguïstische ondersteuning en kunnen bijvoorbeeld helpen om een writers block te overwinnen. Het punt is echter dat AI geen ecologisch eerlijke technologie is. Naast de voor de hand liggende verschillen die te maken hebben met de toegang tot AI – en die nog steeds sterk afhangen van een reeks sociaaleconomische voorwaarden die historici nu systematischer beginnen te ontdekken – of de commodificatie ervan, zijn het de mogelijk enorme milieukosten die me de meeste zorgen baren over de globalisering van AI.

 

 

Deel via: