Wetenschap en kunstmatige intelligentie: hoe komt de ‘ziel’ terug in de psychologie?
Als wetenschapsfilosoof en theoretisch psycholoog vind ik de opdracht om out of the box te denken nogal moeilijk: want wanneer denk ik überhaupt ín the box?
Misschien kan ik deze gelegenheid gebruiken om (soort van) filosofisch uit de kast te komen: als iemand die de ‘ziel’ terug in de psychologie wil brengen. Daarmee bedoel ik niet de metafysische ziel, een denkend ding dat het lichaam stuurt (Descartes). Of Atman, het hogere zelf van de Hindoes dat alleen waarneemt, maar zelf eeuwig en onveranderlijk is. Want wat verklaart zo’n entiteit?
Wat ik bedoel is dat wij psychologie (letterlijk: leer van de ziel) weer als dé wetenschap van en voor de mens begrijpen. Dat wil zeggen een wetenschap die in eerste plaats iets voor de mensen betekent en niet alleen de wetenschappers; een wetenschap met betekenis voor het leven; een wetenschap van psyche en brein, mens en maatschappij; een wetenschap van álles wat wij ervaren en meemaken.
Aan het begin van de twintigste eeuw had de psychologie nog niet haar filosofische wortels afgeknipt. Zij omvatte nog fenomenologie, introspectie (letterlijk: naar binnen kijken) en subjectiviteit. Wilhelm Wundt (1832-1920) was filosoof, antropoloog en fysioloog. Hij richtte het eerste psychologisch laboratorium op – én beschouwde daarnaast cultuur als belangrijk onderdeel van psychologie. Gerard Heymans (1857-1930) bouwde als filosoof zo’n lab in Nederland op – én was benieuwd naar parapsychologische fenomenen. William James (1842-1910) was grondlegger van de psychologie in Amerika – én onderzocht bewustzijn en religie. (Trouwens ook met lachgas, dat onlangs in Nederland werd verboden.)
Hun brede visies mochten echter niet baten: volgens het behaviorisme kon wetenschap alleen onderzoeken wat ‘objectief’ meetbaar was. En dat was voornamelijk het gedrag van mens en dier. ‘Mentale begrippen’ waarmee we elkaar proberen te begrijpen waren uit den boze, want niet objectief. John B. Watson (1878-1958), een voorstander van deze stroming, noemde het naar binnen kijken denigrerend ‘mentale gymnastiek’.
Twee wereldoorlogen en de zegetocht van het kapitalisme verder hadden psychologen die alles kwantificeerden – eerst soldaten keurden, later werknemers – de belangrijkste institutionele plekken veroverd. Betekenis, introspectie en nog niet eens bewustzijn hadden toen nog plek in deze psychologie zonder psyche.
Kunstmatige intelligentie
De wetenschappelijke psychologie is het echter ook honderd jaar later nog steeds niet gelukt voor haar vak een gemeenschappelijke, objectieve grond aan te wijzen: noch cognitieve psychologie, noch evolutie, noch neuropsychologie kon de ‘ziel’ tastbaar maken. En ondanks al die wetenschappelijke methodes, vooral heel veel statistiek, zijn er weinig psychologische wetten ontdekt en blijft gedrag van mensen lastig te voorspellen.
Meestal lukt het alleen om achteraf een verklaring aan te bieden: waarom koos iemand A, niet B? Of in de rechtszaal: waarom pleegde iemand de misdaad? Zo’n verklaring probeert de beschikbare feiten op een zinvolle manier te verbinden (hermeneutiek). Maar er is vaak geen garantie dat dit de enige en juiste verklaring is.
Met kunstmatige intelligentie lijkt nu een nieuw tijdperk aan te breken. Dankzij digitale technologie laten wij overal gegevens achter. Algoritmes kunnen hierin patronen vinden die voor ons mensen (inclusief wetenschappers) te complex zijn. Waar wij in drie, vier, misschien met hulpmiddelen nog in vijf dimensies kunnen denken, rekenen computers in n dimensies. De enige beperkingen zijn rekentijd en energie. Uit onze gegevens kunnen algoritmes conclusies over onze wensen en gedrag trekken.
Die kloppen natuurlijk niet in alle individuele gevallen, maar dat hoeft vaak ook niet. Voor veel toepassingen – denk bijvoorbeeld aan de aanbevelingen op grote webwinkels: wanneer iemand A koopt, koopt die misschien ook B – is het al voldoende als een voorspelling regelmatig klopt. Dit succes van algoritmes is voor allebei, psychologie en neurowetenschappen, ontnuchterend, zo niet vernederend: na al die pogingen een objectieve wetenschap te worden lijkt hun kennis ineens overbodig om gedrag te voorspellen (en daarmee ook nog veel geld te verdienen).
Van crisis naar nieuwe psychologie
De afgelopen jaren was de psychologie met verschillende crises geconfronteerd: leidende wetenschappers pleegden fraude, invloedrijke experimenten konden niet gerepliceerd (onafhankelijk bevestigd) worden. En nu schrijf ik bovendien dat kunstmatige intelligentie de taak van wetenschappers overbodig lijkt te maken. Is dat de finale nekslag voor de psychologie?
Ik denk van niet. In tegendeel geloof ik dat deze crisis die nog niet eens volledig losbarstte dé grote kans voor het vak is om de ‘ziel’ terug te vinden. Zoals wij boven zagen werd het oorspronkelijk als een discipline van en voor de mens geschetst. En wanneer ik nu mijn studenten uitnodig een thema te kiezen, dan komen zij regelmatig met iets out of the box: kwalitatief onderzoek of de psychologie van spiritualiteit en religie.
Volgens mij kunnen wij na meer dan honderd jaar psychologie concluderen dat er geen objectieve basis voor het vak is. Dan mogen ook wij wetenschappers weer subjecten zijn: wezens vol betekenis en ‘ziel’. We kunnen dan ten allereerst onszelf ontwikkelen en begrijpen. En door deze zelfreflectie doorbreken wij misschien zelfs de patronen die de kunstmatige intelligentie heeft gevonden.