In 1927 concludeerde een professor uit Leuven, Georges Lemaître, dat het heelal uitdijt. Later bedacht hij ook: wat uitdijt, moet ooit kleiner geweest zijn. Het idee van de ‘big bang’ was geboren. Albert Einstein vond dat Lemaîtres wiskunde prima was, maar zijn natuurkundige conclusies waren ‘abominable’. Einstein hield vast aan een steady state-model van een heelal zonder begin of einde. Bijna honderd jaar later staan we op het punt de fossielen van de oerknal op te graven.
“Decennialang werd Lemaîtres idee van een oerknal door velen beschouwd als speculation run mad”, vertelt kosmoloog Thomas Hertog, hoofd van de Afdeling Theoretische Fysica. Overtuigende bevestiging van het bigbang-model kwam er pas in 1964: “Twee radio-astronomen, Penzias en Wilson, pikten toen met grote radioantennes een ruis op. Die bestond uit koude microgolven die ons met eenzelfde intensiteit uit alle richtingen aan de hemel bereikten, en dus een kosmische oorsprong moesten hebben. Het ging om de kosmische achtergrondstraling: de nagloed van de hete oerknal van 13,8 miljard jaar geleden.”
Vanaf 2034 wil de Europese ruimtevaartorganisatie ESA zwaartekrachtgolven meten in de ruimte, met LISA – de Laser Interferometer Space Antenna. Stel je daarbij geen klassieke telescoop voor, maar drie satellieten die in de ruimte een gigantische driehoek vormen, op twee miljoen kilometer van elkaar. In het hart van elke satelliet zweeft een goudklompje dat dient als testmassa. Telkens wanneer er zwaartekrachtgolven door die driehoek passeren, doet dat de onderlinge afstand tussen de drie goudklompjes een beetje schommelen. De testmassa’s dobberen als het ware mee op de deiningen van het ruimteweefsel. De ultieme hoop is dat daar ook echo’s van de big bang bij zullen zijn. “We zijn op zoek naar de alleroudste gravitatiegolven, maar ook naar een beter theoretisch model van de oerknal”, zegt Hertog.
Lees de longread op de site van de KU Leuven.