Hoe een zwartgallige groep intellectuelen de afname van menselijk lijden niet wil zien

‘Het is geen geheim dat onze cultuur verzadigd is met doem en somberheid: van post-apocalyptische taferelen in film en literatuur tot waarschuwingen van experts voor een naderende catastrofe door klimaatverandering en kunstmatige intelligentie.’

Zo begint de Amerikaanse filosoof en historicus Émile P. Torres zijn recente essay ‘De nieuwe optimistenbeweging heeft een getallenprobleem’. Torres houdt zich bezig met de ‘gevolgen van het menselijk uitsterven’, waarbij de vraag of we überhaupt wel uitsterven, blijkbaar al beantwoord is. Torres maakt er geen geheim van dat hen – Torres is non-binair – aan deze verzadiging van doem en somberheid nog wel wat toe wil voegen.

Torres heeft de tijd mee. Wanneer onderzoekers wereldwijd de vraag stellen ‘denkt u dat de levensomstandigheden voor mensen over de hele wereld de komende 15 jaar beter of slechter zullen worden?’, dan verwacht meer dan de helft van de ondervraagden dat het er niet beter en eerder slechter op zal worden. De Fransen zijn het somberst. Maar amper drie procent ziet nog licht in de duisternis. De Amerikanen volgen met zes procent. Nederlanders werden in het onderzoek helaas niet meegenomen.

En de nieuwe pessimisten blijven hen maar voeden met gruwelscenario’s.  Torres: ‘Elk jaar sterven er gemiddeld 580.000 mensen op gewelddadige wijze (…) Alleen al in de VS worden ongeveer 463.000 mensen verkracht of seksueel misbruikt en worden elk jaar ongeveer 600.000 kinderen misbruikt (…)  Wereldwijd leven ongeveer 1,2 miljard mensen in acute, multidimensionale armoede, waarvan 712 miljoen in extreme armoede (…)  Maar liefst twee miljard mensen hebben geen toegang tot schoon water, terwijl wereldwijd nog eens 150 miljoen mensen dakloos zijn.’

We zijn nog maar in 2024. Over niet al te lange tijd zal het, door de klimaatverandering, allemaal nog heel veel erger worden. ‘Enorme aantallen mensen zullen vreselijk lijden. Een onpeilbaar aantal mensen zal een afschuwelijke dood sterven door verwoestende overstromingen, razende bosbranden, stormen van categorie zes, hittegolven en catastrofale hongersnoden.’ Volgens Torres is ‘onze wereld een soort horrorshow’, ‘een absolute nachtmerrie’. ‘Het is nog nooit zo erg geweest.’ ‘Er was nog nooit meer menselijke ellende op aarde dan nu het geval is.’ ‘En het ergste moet waarschijnlijk nog komen.’

In zijn zwartgalligheid staat Torres dus allang niet meer alleen. Met titels als ‘Schokeffecten’, ‘Apocalypsofie’, ‘Leven in het calamiteitentijdperk’ en ‘Learning To Die In The Anthropocene, Reflections on the End of a Civilization’ overspoelen intellectuelen ons de laatste jaren met alarmistisch, catastrofaal, ja, apocalyptisch denken. Geen wonder dat deze apocalyptici zich storen aan wetenschappers als Steven Pinker en Max Roser, aan uitzonderlijke denkers die deze dysforie met nuchtere cijfers weerspreken. Torres omschrijft Pinker en Roser als ‘Nieuwe Optimisten’ en uit zijn mond is dat geen compliment. Al klopt het natuurlijk wel weer dat de bevindingen van beide mannen tot optimisme kunnen leiden. Blijkbaar is dat niet de bedoeling. Reden voor Torres om te proberen hun gecijfer onderuit te halen. Dat had hen beter niet kunnen doen.

Eerst maar even over beide ‘optimisten’. Dat zijn dus Steven Pinker (Canada, 1954) cognitief psycholoog en auteur van o.a. ‘Verlichting Nu’ en Max Roser (Duitsland, 1983) econoom en initiator van ‘Our World in Data’. Beiden concentreren zich op wetenschappelijk geverifieerde data over onderwerpen als gezondheid, armoede en welvaart, welzijn en geluk, gelijkheid, milieu en klimaat, veiligheid, oorlog en vrede, democratie et cetera. Deze data proberen ze te verzamelen over zo lang mogelijke periodes. Vervolgens kijken ze of er op deze onderwerpen vooruitgang wordt geboekt. Het is immers ook mogelijk dat we her en der stil blijven staan en zelfs achteruit kachelen.

Welnu: op sommige onderwerpen wordt inderdaad geen vooruitgang geboekt, zo blijkt uit hun cijfers. Een enkele keer is er zelfs achteruitgang. Gelukkig gaan we op de meeste dossiers wel vooruit. Op een aantal thema’s is die vooruitgang zelfs spectaculair.

Pinker & Roser zijn geen optimisten

Om te beginnen: het is een misverstand dat Pinker en Roser optimisten zijn. Wanneer zij meer vooruitgang waarnemen dan stilstand of achteruitgang, dan komt dat door de feiten. En niet omdat Pinker of Roser geboren zijn met vrolijke, opbeurende of zonnige karakters. Zo is Pinker ronduit somber over de klimaatverandering, over de opkomst van populisten als Donald Trump en over de mogelijkheid van een kernoorlog. Pinker noemt de klimaatverandering ‘misschien wel het grootste probleem in de menselijke geschiedenis’. De verkiezing van Donald Trump in 2016 bracht hen ertoe om delen van ‘Verlichting nu’ te herschrijven. In datzelfde boek noemt hij een atoomoorlog niet alleen ‘gruwelijk en voorbij ons voorstellingsvermogen’, hij noemt de kans dat zo’n oorlog uitbreekt ook ‘realistisch’. Dat zijn geen opmerkingen van een vrolijke optimist.

Volgens Pinker betekent vooruitgang niet ‘dat alles, altijd, overal en voor iedereen beter wordt. Dat zou geen vooruitgang zijn. Dat zou een wonder zijn.’ En anders dan bij een wonder, komt vooruitgang niet uit de blauwe hemel vallen. Vooruitgang is het resultaat van het doorlopend oplossen van problemen. Omdat we daar met zijn allen steeds beter in worden, zijn we vandaag én wereldwijd beter af wanneer het gaat om gezondheid, welvaart, vrede, vrijheid, veiligheid, kennis, vrije tijd, geluk enzovoort.

Max Roser zegt het nog krachtiger: ‘Eén: de wereld is ellendig. Twee: de wereld is veel beter. Drie: de wereld kan veel beter worden.’ Roser wijst er bijvoorbeeld op dat vier procent van alle kinderen wereldwijd voor zijn 15e verjaardag sterft, wat neerkomt op 5,9 miljoen kindersterfgevallen per jaar en daarmee op ongeveer 16.000 per dag. ‘Dit is afschuwelijk’, schrijft Roser. ‘Kindersterfte is een van de grootste problemen wereldwijd’. Ook dit is geen uitspraak die je associeert met zonnig optimisme.

Desondanks, zo laten Pinker en Roser weten, boeken we in het terugdringen van kindersterfte een enorme vooruitgang. Gedurende het grootste deel van de menselijke geschiedenis stierf ongeveer vijftig procent van alle kinderen voordat ze 15 jaar oud werden. In 1800 was de kans dat een kind zijn 15e verjaardag niet haalde ongeveer een op twee. Vandaag is het wereldwijd dus vier procent en daarmee is de kans 1 op de 25. In het rijke Westen zijn we alweer een stuk verder. In een land als Nederland sterft minder dan 0,4 procent van alle kinderen. Bij ons is de kans dat een kind sterft voor zijn 15e gezakt tot 1 op de 250. En daar gaat het om wanneer we spreken over vooruitgang: over toenemende kansen van mensen wereldwijd op een menswaardig bestaan.

Juist omdat we deze enorme vooruitgang hebben bereikt, moet het mogelijk zijn om opnieuw forse stappen te zetten. Wanneer het in Nederland mogelijk is om zo veel kinderen te laten overleven, dan moet dat ook lukken in Congo of Afghanistan. En wanneer het mogelijk is om van vijftig procent kindersterfte naar vier procent, naar 0,4 procent te dalen, waarom zouden we dan niet nog verder kunnen zakken naar 0,04 procent? Dan is de kans dat een kind sterft nog maar een op 2500. De wereld kan nog veel en veel beter.

Elk mensenleven heeft dezelfde waarde

Tot zover Steven Pinker en Max Roser. Op naar Émile P. Torres. In diens essay maakt hen drie claims. De eerste claim is een impliciete. Pinker en Roser hebben het, zo suggereert Torres, doorlopend over percentages en maar amper over echte mensen. Wanneer het al zo is dat kindersterfte afnam tot vier procent, zijn dat er wereldwijd nog steeds 5,9 miljoen dode kinderen. Dat zijn 5,9 miljoen lichamen, gezichten, namen. Louter spreken over percentages is een koude, afstandelijke benadering die weinig oog heeft voor het feit dat ‘elk mensenleven een inherente, onvoorwaardelijke waarde bezit en dat het verlies van elk mensenleven een diepe tragedie is die losstaat van alle andere feiten in onze wereld’.

Het is niet de eerste keer dat Pinker en Roser met deze kritiek worden geconfronteerd. Wie menselijk leed probeert te vatten in trends, verhoudingen of percentages, moet wel koudhartig, amoreel en ongevoelig zijn, althans zo menen hun tegenstanders. Wie zich echt bekommert om mensen, geeft deze mensen een naam en een gezicht. Op zijn minst noemt hij concrete getallen waarbij je je in elk geval nog iets voor kunt stellen.

Pinker en Roser zien dat anders. Voor hen – en voor mij – is juist het gebruik van percentages en statistiek een humane, morele en gevoelige manier om met menselijk lijden om te gaan. Want alleen zo behandel je élk mensenleven als even waardevol. In de statistiek doet het er niet toe of een kind sterft in Congo of in Nederland; het doet er niet of het arm is of rijk, jongen, meisje, trans of non-binair.

Dat is anders bij veel journalisten, filosofen of documentairemakers. Zij zullen eerder inzoomen op enkele individuen. En ze zullen eerder inzoomen op herkenbare slachtoffers waarvan je de gezichten en verhalen in de krant kunt zetten; of die je kunt gebruiken in campagnes en acties.

Data-gedreven denkers daarentegen, behandelen elk leven als even waardevol. En dat is niet het enige voordeel. De cijfers die zij verzamelen, laten ons ook zien waar het lijden het grootst is of waar de meeste én de minste vooruitgang wordt geboekt. Ze helpen ons bij het identificeren van maatregelen die ellende kunnen verminderen. En ze helpen ons met het afdanken van handelingen die niets opleveren.

Terwijl apocalyptici onze meest sombere emoties aanboren – onze angsten, onze hulpeloosheid, onze woede – mikken de data-gedrevenen op ons vermogen om kwesties rationeel en abstract te overwegen. Dat daarbij meer positieve emoties vrijkomen – onze hoop, onze verwondering, ons optimisme – zien ze als een bijkomend voordeel.

Absolute versus relatieve cijfers

Een tweede, en ditmaal expliciete claim die Torres maakt, is dat Pinker en Roser zich vooral op percentages richten en niet op absolute aantallen. Beiden spreken over vier procent dode kinderen en niet over 5,9 miljoen dode kinderen. Ze zeggen eerder dat ‘nog maar’ negen procent van de wereldbevolking in extreme armoede leeft, in plaats van te zeggen dat ‘nog steeds’ 714 miljoen concrete mensen straatarm zijn.

Pinker en Roser wijzen eerder op ‘vijf moorden per 100 duizend mensen’ dan op het wereldwijde aantal van 400 duizend mensen dat jaarlijks wordt vermoord. Ze stellen liever dat er een kans is van een op de 200 duizend om te sterven door stormen, droogtes, hittegolven en overstromingen – samengevat als ‘het klimaat’ – terwijl ze ook kunnen stellen dat jaarlijks 38 duizend mensen van vlees en bloed door het klimaat worden geveld.

Worden we wel met absolute cijfers geconfronteerd, dan kunnen we, aldus Torres, niet anders dan onthutst achteroverslaan. Dan kunnen we niet anders dan constateren dat, zeker vergeleken met de tijd dat we nog met een, twee, vier of zes miljard mensen waren, nog nooit zoveel mensen werden vermoord en verkracht. Dat er nog nooit zoveel depressies en hartinfarcten waren, nog nooit zoveel verkeersdoden en kankerpatiënten. Zouden Pinker en Roser deze absolute cijfers gebruiken, zo meent hen, dan pas geven ze ons een waarachtig beeld van de ellende in onze wereld. ‘Het probleem is dat de Nieuwe Optimisten zich alleen richten op relatief geweld (oftewel statistisch geweld)’, schrijft Torres. Daarmee ‘bagatelliseren ze de ellende en hopen ze ons gerust te stellen’.

Op het eerste gezicht ben je geneigd om Torres gelijk te geven. In, bijvoorbeeld, de tijd van de jagers en verzamelaars, dus zo’n 5000 jaar voor onze jaartelling, leefden nog maar vijf miljoen mensen op aarde. Bovendien was de levensverwachting in die tijd 26 jaar. Nogal wiedes dat er oneindig veel minder depressies en hartinfarcten, moorden en verkrachtingen waren. Zelfs al stierven al die vijf miljoen jagers en verzamelaars voor hun 15e verjaardag, dan nog zou de wereld van toen, in Torres’ denken, beter af zijn geweest dan de wereld van nu. Vijf miljoen dode kinderen is immers beter dan 5,9 miljoen.

Je zou Torres betoog om kunnen draaien. Ook met absolute cijfers kun je aardig bagatelliseren en geruststellen. Anno 2024 worden van de acht miljard mensen op aarde er ruim 7.996.600.000 niet vermoord. Nooit eerder werden zoveel mensen niet gewurgd, neergestoken of doodgeschoten. Hoeveel veiliger wil je het nog hebben? Bovendien: van onze acht miljard mensen vandaag, leven er 7.286.000.000 in relatieve welvaart of grote rijkdom. Dat zijn er 3.286.000.000 miljard méér dan in de tijd dat we nog met vier miljard waren. En het zijn er maar liefst 7.995.000.000 miljard meer dan in de tijd dat we nog jagers en verzamelaars waren. Is dat niet geweldig? Wanneer dat geen vooruitgang is! Bovendien overleven tegenwoordig 7.999.962.000 mensen stormen, droogtes, hittegolven en overstromingen. Toen we nog maar met twee miljard waren, waren dat er op zijn hóógst 1.999.962.000. Wat een progressie. Wat een heerlijke wereld. Wat een onvoorstelbaar geluk. Met de grote filosoof Pangloss zou je kunnen stellen dat we zowat leven ‘in de beste van alle werelden’.

Is Torres wel eerlijk tegenover Pinker en Roser? Dat valt wat tegen. Want beiden gebruiken zowel relatieve data als absolute cijfers. Alle percentages én alle concrete data in deze tekst – over kindersterfte, armoede, moorden en klimaatdoden – vind je zowel terug in ‘Verlichting Nu’ als in ‘Our World in Data’. Wat dan wel weer klopt, is dat Pinker en Roser meer belang hechten aan relatieve dan aan absolute cijfers. En daar hebben ze goede redenen voor.

Abstract of invoelbaar?

Wat we moeten doen, is dit: we moeten gebruik maken van absolute én van relatieve cijfers. Beide hebben zowel voor- en nadelen. Wanneer je enkel absolute getallen gebruikt, zoals Torres bepleit, dan geef je in één klap een helder beeld van de omvang van een probleem. Absolute getallen zijn gemakkelijk te begrijpen en te interpreteren, zeker voor mensen met niet al te veel gevoel voor cijfers. 714 miljoen mensen in extreme armoede? Dat zijn méér mensen dan in de Europese Unie, Rusland en Turkije samen! 400 duizend moorden? Dat zijn acht uitverkochte concerten van Taylor Swift! 5,9 miljoen dode kinderen? Dat zijn ongeveer evenveel kinderen als de volledige bevolking van Denemarken! 38 duizend klimaatdoden? Dat zijn 76 tjokvolle jumbojets per jaar! Hoogste tijd om overeind te komen om aan deze ellende een einde te maken! Met absolute getallen maak je een probleem invoelbaar en voed je een call to action.

Het nadeel van absolute getallen is dan weer dat je moeilijk kunt vergelijken. ‘Welke aanpak in de bestrijding van COVID-19 werkte nu het beste, die van het liberale Zweden of van het autoritaire Frankrijk?’ ‘Sterven wereldwijd, en in deze tijd van klimaatverandering, meer mensen door koude of warmte?’ ‘Zijn we op de goede weg in de strijd tegen armoede? Waar in Afrika lukt het wel, waar niet?’ Wil je fatsoenlijke antwoorden op dat soort vragen, dan heb je weinig aan absolute cijfers. Dan heb je relatieve cijfers nodig.

Van kindersterfte tot klimaatdoden

Een derde expliciete claim die Torres maakt, is dat het gebruik van percentages bij een stijgende wereldbevolking verhult dat de ellende in absolute getallen gelijk blijft of zelfs toeneemt. Ook dat is nog maar de vraag. We houden de vier voorbeelden uit deze tekst – kindersterfte, extreme armoede, moorden, en klimaatdoden – nog één keer tegen het licht.

Kindersterfte: Max Roser schreef over het percentage kinderen dat zijn 15e verjaardag niet haalt. De meeste data die beschikbaar zijn, richten zich echter op kindersterfte onder kinderen tot vijf jaar. Laten we daarom de meest recente cijfers van de UN Inter-agency Group for Child Mortality Estimation UN IGME nemen, zoals bij Our World in Data. Deze gaan over het tijdvak 1990-2021. Welnu. In 1990 stierven wereldwijd 93 op de 100 duizend kinderen voor hun vijfde verjaardag. In 2021 waren dat er 38 op de 100 duizend. Dat is goed nieuws. In relatieve zin is de kindersterfte dus meer dan gehalveerd. Maar in diezelfde dertig jaar groeide de wereldbevolking met 2,6 miljard mensen stevig door. Een groot deel werd bovendien geboren in Afrika, op het continent waar de kindersterfte het hoogst is. Dus hoe zit het dan met de absolute getallen? Welnu. Volgens UN IGME stierven in 1990 12,8 miljoen kinderen onder de vijf terwijl dat er in 2022 4,8 miljoen waren. Ook in absolute aantallen is dat meer dan een halvering. Op dit dossier is de vooruitgang alvast evident.

Extreme armoede: In percentage van de wereldbevolking is dat negen procent. Torres hamert erop dat dit, in absolute aantallen, maar liefst 714 miljoen concrete mensen zijn. Dat klopt. De vraag is nu, hoe was dat vroeger? Deze keer nemen we bij Our World in Data cijfers van de Wereldbank. En opnieuw zetten we 1990 als startdatum. Wel, in 1990 leefde 38 procent van de wereldbevolking in extreme armoede. In absolute aantallen waren dat 2 miljard mensen. Hier zien we dus zowel een daling van 29 procentpunt als van bijna 1,3 miljard concrete mensen. En dat in amper dertig jaar tijd. Ook in de strijd tegen armoede boekten we dus een enorme vooruitgang. Opnieuw klopt Torres redenering niet.

Moorden: Een van de langst lopende studies over moorden wereldwijd haalt Our World in Data bij het ‘Institute for Health Metrics and Evaluation IHME. Dit instituut vertelt ons dat in 1990, wereldwijd, 6,7 mensen per 100 duizend werden vermoord. In 2021 waren dat 5,04 mensen per 100 duizend. Ook hier zien we een relatieve afname, waarmee ook de kans om vermoord te worden verder afnam: van 0,007 naar 0,005 procent. Helaas is deze afname minder spectaculair dan bij kindersterfte en armoede. Bovendien lijkt deze daling niet snel genoeg te gaan om de groeiende wereldbevolking bij te houden. Daarom krijgt Torres op terrein wél gelijk: in absolute cijfers steeg het wereldwijde aantal moorden van 360 duizend in 1990 tot 397 duizend in 2021.

Klimaatdoden: Ditmaal maakt Our World in Data gebruik van The international disaster database EM-DAT. Het meest fascinerend zijn de EM-DAT-cijfers over de afgelopen honderd jaar. Dan zien we dat in de jaren twintig van de vorige eeuw jaarlijks zo’n 524 duizend mensen omkwamen door natuurgeweld – voornamelijk droogte en overstromingen –  waarna we deze zien dalen tot een gemiddelde van 38 duizend doden in onze jaren twintig. En dat terwijl de wereldbevolking met zes miljard mensen steeg. Stierven in de jaren twintig van de vorige eeuw nog zo’n 27 mensen per 100 duizend door natuurgeweld, in de jaren 90 waren dat nog 0,77 mensen per 100 duizend. In onze jaren twintig zijn dat 0,48 mensen per 100 duizend.

Dit is een daling van maar liefst 98 procent. En deze is ronduit spectaculair. Dat komt uiteraard niet omdat het klimaat niet zou veranderen of dat de natuur zich vriendelijker begint op te stellen. De reden is simpelweg dat we ons beter tegen de natuur, inclusief het klimaat, kunnen verdedigen. Vandaag hebben we stevigere huizen, betere wegen en bruggen; we bouwen hogere dijken, irrigeren en draineren land, we vaccineren tegen besmettelijke ziekten en waarschuwen al in een vroeg stadium voor droogte, hittegolven, stormen en overstromingen.

Terug naar een perfecte wereld

Wil je daadwerkelijk iets zeggen over de wereldwijde stand van zaken, dan gebruik je absolute data om de onderwerpen concreet maken. En je gebruikt relatieve data om veranderingen in beeld te brengen. Alleen door zowel absolute én relatieve data te nemen, en alleen door deze te plotten over ruimte en tijd, krijg je een genuanceerd beeld van onze vooruitgang, achteruitgang of stilstand. Alleen dán weet je of we op allerlei thema’s op de goede weg zijn, of dat we iets beters moeten bedenken. Alleen dan kun je uitspraken doen over de vraag of we op onderwerp x, y of z op onze lauweren kunnen rusten, of dat we snel in actie moeten komen.

Als laatste nog dit: Émile P. Torres zegt op te komen voor mensen die lijden. Daarbij vraagt hen aandacht voor de absolute aantallen mensen die leven in ellende. Daarentegen wenst hen niet na te denken over de káns om te lijden, de káns om te sterven als kind, de káns om in armoede op te groeien, de káns om te worden vermoord en de káns om te sterven in veranderend klimaat. Omdat Torres enkel kijkt naar die absolute aantallen en omdat hen ervan uitgaat dat de ellende met een stijgende wereldbevolking alleen maar toeneemt, slaat hen groot alarm.

In deze tekst meen ik Torres’ denkwereld te ontrafelen incluis vergelijkbare exercities van andere catastrofedenkers en apocalyptici. Het is wel degelijk mogelijk om met een toenemend aantal mensen én een afnemende hoeveelheid ellende op planeet aarde te leven; ik verdedig deze stelling in mijn laatste boek Lang Leve de Mens, redden we het ook met 10 miljard?

Dat we bevolkingsgroei en toenemend welzijn weten te combineren, tonen niet alleen relatieve data aan,dat laten ook absolute data zien. En wanneer het gaat zoals het ging, dan neemt de ellende nóg verder af wanneer we met nóg meer mensen zijn. ‘Haviken en mensen eten kippen’, schreef de Amerikaanse politiek econoom Henry Georges eind 19e eeuw. ‘Maar wanneer er meer haviken zijn, zijn er minder kippen. Wanneer er echter meer mensen zijn, dan zullen er ook meer kippen zijn.’ Zo was het in de tijd van Georges en zo is het nog steeds.

De consequentie van Torres redenering is dat alleen een wereld met minder of zelfs zónder mensen de meest gelukkige is. Wanneer met een groeiende wereldbevolking het lijden toeneemt, dan neemt dat lijden af wanneer de wereldbevolking krimpt. Uiteindelijk kom je dan weer uit, waar het allemaal begon. Laten we zeggen bij Genesis, het eerste boek van de Bijbel. In die tijd bestond de volledige wereldbevolking uit vier mensen. Uit Adam en Eva plus hun zoons Kain en Abel. Vervolgens sloeg Kain Abels hersens in. Daarmee vermoordde Kain een kwart van de wereldbevolking. De kans dat je werd vermoord, was in die goede oude tijd dus een op vier.

Vandaag, met 400 duizend moorden op 8 miljard mensen, is die kans een op 20 duizend. Pinker, Roser en ondergetekende noemen dit vooruitgang. Waarschijnlijk zal Torres daar anders over denken. Omdat het absolute aantal moorden in de tijd van Kain en Abel precies één was, zal hen beweren dat de wereldwijde moordzucht nog nooit zo laag was als toen. En dat het viertal leefde in de best denkbare van alle werelden. Voor alles is Torres toch, zoals hen het zelf omschrijft een ‘Philosopher of human extinction’.

Deel via: