Angst is een slechte raadgever, vooral tegenover het lege doek, de onbehouwen steen, het witte blad. Nog voordat er een veegje verf op is gezet, staat op die witte lap al het vreeswekkende portret van de Onzekerheid. De een laat het doek maar leeg of maakt het egaal wit, begeleid door orakelspreuken over horror vacui en zo. De ander laat de steen onbehakt, noemt het p’u, en oogst de brommende instemming der gelovigen. Een derde begint het papier te vullen met de bijtjes en bloemetjes van het bastinisme. Maar ooit komt er iemand die de onzekerheid opzoekt in zijn helwitte hol en de strijd aanbindt, gedreven door de noodzaak van het nieuwe.
In de kunst en in de wetenschap is het mogelijk de angst voor het lege blad te overwinnen. Die winst begint met de moed der verwondering. Daarom zijn jonge kunstenaars en wetenschappers vaak beter dan oude in staat hun onzekerheid opzij te zetten en dat witte blad met iets sensationeels te vullen. Blijkbaar helpt het om zó jong te zijn dat je gewoonweg niet weet dat iets niet kan. Vele helden hebben dan ook iets naïefs, zoals kapitein Haddock die door een kogelregen kan rennen zonder een schrammetje op te lopen, te dronken om te beseffen wat er gaande is.
En dan kan het toch, over je angst heen, zoals een kind blijft kijken en luisteren naar een vuurwerk. Wat eerst niet kon, wordt nu de enige mogelijkheid. Pas achteraf, als iemand iets op het witte linnen heeft gezet waar niemand aan kan ontkomen, zien de minder moedige en minder fortuinlijke achterblijvers hoe voor de hand het eigenlijk allemaal lag.
Al te vaak wordt gedacht en geschreven dat schepping wordt aangedreven door nieuwsgierigheid. Dat is onjuist: de motor is opmerkzaamheid (ook buiten kunst en wetenschap, trouwens). Nieuwsgierigheid is een spelletje “ik-zie-ik-zie-wat-jij-niet-ziet.” Opmerkzaamheid betekent: ik zie, ik zie wat jij ook ziet. Dat gaat verder dan de ‘ik zie’-waarneming. De meesten van mijn H. sapiens medemensen zijn veel meer nieuwsgierig dan sapiens, soms op het ziekelijke af. Maar opmerkzaamheid is schaars. Het is wel waar dat nieuwsgierigheid en opmerkzaamheid verwant zijn, maar het lukt slechts weinigen om de sprong van het eerste naar het tweede te maken.
Opmerkzaamheid is geen verdienste, het is mazzel: je hebt het of je hebt het niet. Er is een Picasso voor nodig om het stuur en het zadel van een racefiets ondersteboven te stapelen tot een stierenkop. Die opmerkzaamheid hebben alleen de groten, in de kunst en in de wetenschap. Alhoewel, mazzel is wel een beetje af te dwingen, zoals Fontenelle schreef: “Ces hasards ne sont que pour ceux qui jouent bien.”
Opmerkzaamheid heeft vele kleine vijanden: tijdgebrek, rusteloosheid, overdaad. En één hele grote vijand: waanwijsheid, denken dat je het allemaal wel weet. Die is helaas moeilijk te bestrijden, want het omgekeerde is net zo gevaarlijk: Socrates’ opmerking “Het enige dat ik weet is dat ik niets weet” is prietpraat van een poseur. Opmerkzaamheid gedijt in het gebied tussen ‘alles’ en ‘niets’, en de opmerkzame kunstenaar of wetenschapper verkeert dus altijd in onzekerheid. Die losheid moet je aandurven, zelfs cultiveren. Zorgen dat er gist in het deeg blijft, belletjes in het schuim, opdat je werk geen beton wordt, maar buigzaam blijft. Plooibaar, om recht te doen aan de waarnemingen.
Tenslotte is er ook lef nodig, de moed om op je intuïtie te vertrouwen, ook al gaat die tegen de gevestigde orde in. “To do physics, you’ve gotta have taste”, zei de natuurkundige Richard Feynman. Ik zou daaraan willen toevoegen: je moet lef hebben, vooral om sommige opgebouwde zekerheden een beetje los te laten. Een béétje dus: niet alles overboord gooien, dat is amateurwerk. Je moet al die opgebouwde kennis van en ervaring met bestaand werk, durven laten zweven.
Zweven is alleen veilig wanneer je waarnemingen doet om je voeten weer op de grond te zetten. Want opmerken berust op waarnemen. Wat waarnemen in de wetenschap is, kun je je wel zo’n beetje voorstellen. Waarnemen in de kunst is niet alleen het zien/voelen/ruiken/enzovoort van je onderwerp, maar ook het waarnemen van je eigen ziel en geest. En verder die van anderen, bijvoorbeeld als je schrijver bent, en in het bijzonder de ziel en de geest van de toekomstige beschouwer van je werk (tenzij je je atelier nooit uit komt).
De scherpste uitspraak over opmerkzaamheid dank ik aan Arthur Schopenhauer. In een brief aan Charles Darwin schreef hij: “Onze taak is niet: zien wat nog niemand gezien heeft, maar: denken wat nog niemand heeft gedacht, over dingen die iedereen ziet.” Als kunstenaar en wetenschapper voeg ik daar dan aan toe: Mijn taak is, te maken wat nog niemand heeft gemaakt, van datgene wat iedereen voorhanden heeft.
Deze tekst is – in vertaling – afkomstig uit de catalogus bij de expositie ‘Observations’. De expositie is nog te zien tot 31 januari 2025 (www.observations24.nl).