Het is bijna 164 jaar geleden dat Darwin zijn boek ‘On the Origin of Species’ uitbracht. Daarin beschrijft hij diersoorten en hun vermogen om zich aan te passen aan veranderende omstandigheden. Als een diersoort hier slecht in was, kon zij volgens Darwin uitsterven. Deze zogenoemde survival of the fittest-theorie kan ook worden toegepast op de diverse soorten gerechtelijke instanties.
Onze hoogste burgerlijke rechter, de Hoge Raad, zal in mijn ogen wel overleven, aangezien hij in het verleden al heeft bewezen zich goed aan te kunnen passen aan nieuwe omstandigheden. Zo bedacht de Hoge Raad in 1921 dat het destijds nog betrekkelijk ongrijpbare fenomeen elektriciteit kon worden gezien als ‘een goed’ en dus ook kon worden gestolen (NJ 1921/564). In onteigeningszaken ging de Hoge Raad eveneens met zijn tijd mee. In een arrest uit 2001 werd bijvoorbeeld overwogen dat ‘nieuwe maatschappelijke opvattingen’ ervoor zorgden dat er bij de begroting van de schadeloosstelling niet meer standaard van uitgegaan werd dat de onteigende een nieuw huis zou huren, maar er eentje zou kopen (NJ 2001/94).
De Raad van State behoort in mijn ogen ook tot one of the fittest als het gaat om aanpassingsvermogen. Zo overwoog deze hoogste algemene bestuursrechter dat er ook nadeelcompensatie kon worden verstrekt voor nieuwe verschijnselen als gedoogde coffeeshops en de aanleg van glasvezelkabels. Verder heeft de Raad van State in de toeslagenaffaire – en de terechte maatschappelijke verontwaardiging daarover – aanleiding gezien om besluiten van overheden strenger te gaan toetsen op evenredigheid (JB 2022/44).
De rechtbank midden-Nederland lijkt daarentegen wat meer moeite te hebben met nieuwerwetse zaken. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een recente uitspraak waarin werd geoordeeld dat een burgemeester geen online gebiedsverbod kan opleggen. Een en ander roept de vraag op of deze rechtbank wel ‘fit’ is.
Gerechtelijke instanties – waarvan sommige concreet met uitsterven worden bedreigd (zie wetsvoorstel 29297, nr 200) – zullen mogelijk worden gerustgesteld door het feit dat de meeste van de door Darwin beschreven dieren nog altijd bestaan. Daarbij kan worden gedacht aan de imposante en trage reuzenschildpad, die mogelijk enige gelijkenis vertoont met de Hoge Raad die eveneens wat traag is als het gaat om het wijzen van arresten. Een ander nog altijd levend door Darwin omschreven dier is de blauwbootgent. De blauwbootgent – die steeds meer contact zoekt met mensen – lijkt op de Raad van State die recent nog aan burgers vroeg om de Raad te adviseren over een rechtsvraag (de zogenoemde amicus curiae).
De moraal van het verhaal is dus dat gerechtelijke instanties zich moeten aanpassen aan veranderende omstandigheden om te kunnen overleven. Dat geldt des te sterker als Nederlanders zijn betrokken. De dodo kan daarover meepraten: deze is van de aardbodem verdwenen, omdat hij zich niet kon aanpassen aan de wijze waarop onze verre voorvaderen het ecosysteem op Mauritius ingrijpend hadden gewijzigd.