Al eeuwen probeert de Nederlandse overheid op allerlei manieren agrarische gronden te verwerven ten behoeve van woningbouw. In de 17de eeuw gebruikten we dreiging met fysiek geweld nog als smeerolie, wat leidde tot de meest omstreden vastgoedtransactie ooit: de ‘keuze’ van de Lenape-indianen om in ruil voor wat prullaria in totaal 89 vierkante kilometer landbouw- en jachtgrond af te staan, waarop Nederland een woonwijk bouwde die later zou uitgroeien tot Manhattan/New York.
Tegenwoordig wordt er juridisch geweld toegepast. Een belangrijk wapen van de Nederlandse overheid is het opleggen van een voorkeursrecht op basis van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg). Een dergelijk voorkeursrecht zorgt ervoor dat iemand zijn grond niet aan een projectontwikkelaar mag verkopen, maar eerst aan de gemeente of provincie moet aanbieden, die de werkelijke waarde moet betalen. Onlangs heeft de voorzieningenrechter van de Raad van State een belangrijke uitspraak gewezen over wanneer zo’n voorkeursrecht mag worden gevestigd. De belangrijkste rechtsregels zijn:
– als er een toegedachte woonbestemming is die afwijkt van het huidige gebruik mag er in beginsel door de raad een voorkeursrecht worden gevestigd
– Er lijkt ook een voorkeursrecht door de raad te kunnen worden gevestigd ten behoeve van woningbouw als de gemeente (lees: het college) in het verleden een overeenkomst heeft gesloten waaruit volgt dat zij zich zal inspannen om juist een agrarische ontwikkeling ter plaatse mogelijk te maken.
Afgaande op de hierboven besproken rechtspraak had er, uitgaande van de huidige wetgeving, een voorkeursrecht kunnen worden gevestigd op de grond van de Lenape-indianen. Deze stam had vandaag de dag echter voor Manhattan geen ‘snuisterijen ter waarde van 60 gulden’ gekregen, maar (uitgaande van huidig prijsniveau ruwe bouwgrond in New York) de werkelijke waarde van circa 196 miljard dollar.